ECLI:NL:RBZWB:2024:3415

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
22/4794
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanslag leges voor een omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 mei 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. De heffingsambtenaar had een aanslag leges opgelegd van € 43.629,69 in verband met een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Belanghebbende had eerder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, maar had hier geen gebruik van gemaakt. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk, wat de rechtbank onterecht achtte. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de aanslag op de juiste wijze was verzonden. Hierdoor was het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak en handhaafde de aanslag leges, maar verklaarde het beroep gegrond. De heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 365 vergoeden en ook de proceskosten van € 1.750 aan belanghebbende betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4794

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V. te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde mr. K. van Overloop, aangesloten bij Huisman Advocaten)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 31 augustus 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag leges opgelegd met [aanslagnummer] (de aanslag) in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning naar een bedrag van € 43.629,69.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft hij het bezwaar van belanghebbende aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag en dit verzoek afgewezen.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende haar gemachtigde en [naam 1] en, namens de heffingsambtenaar, [naam 2] .

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 1 maart 2019 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een kantoorpand met een loods aan de [adres] te [plaats] . De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende leges in rekening gebracht ten bedrage van € 19.819,72. Van deze vergunning heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt. Zij heeft niet verzocht deze vergunning in te trekken.
2.1.
Belanghebbende heeft op 28 januari 2022 voor hetzelfde perceel een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag vermeldt de volgende projectomschrijving:

Nieuwbouw van een bedrijfspand voor van [belanghebbende] aan de [adres] te [plaats] .”
2.2.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 22 maart 2022, verzonden op 13 april 2022, op de hoogte gesteld van de aanslag leges die aan haar zal worden toegezonden. De brief vermeldt (onder meer) het volgende:
“Op basis van deze bouwkosten bedragen de leges € 43.629,69 inclusief BTW.
Voor het verschuldigde legesbedrag wordt u binnenkort een factuur toegezonden.”
2.3.
Op 16 juni 2022 heeft de heffingsambtenaar een betalingsherinnering toegestuurd aan belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt allereerst of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding. Afhankelijk van het antwoord op die vraag komt aan de orde of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het inhoudelijke beroep van belanghebbende slaagt echter niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag naar de juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid
4. De aanslag heeft als dagtekening 6 april 2022 en is volgens de heffingsambtenaar op diezelfde datum aan belanghebbende verzonden. Belanghebbende heeft op 27 juli 2022 bezwaar gemaakt.
4.1.
Belanghebbende betwist de ontvangst en daarmee de verzending van de aanslag. Het is dan aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de aanslag is verzonden. Daarbij is in ieder geval vereist dat de aanslag is voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum en dat er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft een schermafdruk van de debiteurenadministratie overgelegd, waarin te zien is dat er een boeking is gemaakt op 6 april 2022. Ook voert de heffingsambtenaar aan dat belanghebbende op 16 juni 2022 een herinnering heeft ontvangen en zij ervan op de hoogte had kunnen zijn dat de aanslag al eerder was verstuurd. Volgens de heffingsambtenaar had belanghebbende na de ontvangst van de herinnering onmiddellijk bezwaar moeten maken.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat de overgelegde stukken niet zijn aan te merken als een deugdelijke verzendadministratie. De enkele stelling dat de boeking in de debiteurenadministratie inhoudt dat de aanslag daadwerkelijk op 6 april 2022 is verstuurd, acht de rechtbank onvoldoende. Wil een verzendadministratie deugdelijk zijn, dan moet hieruit blijken wanneer het poststuk is aangeboden aan welk postbedrijf. Dat is hier niet het geval. Uit de overgelegde stukken blijkt niet wanneer de aanslag ter verzending aan een postbedrijf is aangeboden terwijl uit de onder 2.2 genoemde brief naar voren komt dat de aanslag mogelijk nog zou worden verstuurd en er discrepantie kan zijn tussen het opmaken van een stuk en de verzending. Nu geen deugdelijke verzendadministratie is overgelegd, is niet aannemelijk dat de aanslag is verzonden en daarmee op de juiste wijze bekend is gemaakt. Dat belanghebbende op een later moment een herinnering heeft ontvangen, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
4.4.
Het bezwaar is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.
4.5.
Nu het beroep gegrond is omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, behoeven de stellingen van belanghebbende ten aanzien van de vraag of sprake was van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur rond het opleggen van de aanslag en in de bezwaarfase geen behandeling meer.
Is de aanslag leges te hoog vastgesteld?
4.6.
Belanghebbende is van mening dat het onredelijk is dat zij tweemaal leges moet betalen terwijl er geen gebruik is gemaakt van de vergunning uit 2019. Daarnaast stelt belanghebbende dat de gemeente haar er niet op heeft gewezen dat de vergunning uit 2019 ingetrokken kon worden, waardoor zij minder of geen leges verschuldigd zou zijn.
4.7.
De rechtbank wijst het betoog van belanghebbende af. Vast staat dat belanghebbende twee aanvragen voor een omgevingsvergunning heeft gedaan die door het college in behandeling zijn genomen. Het college heeft de eerste omgevingsvergunning voor het kantoorpand met een loods aan de [adres] afgegeven in 2019. Daarna heeft belanghebbende een tweede aanvraag voor een omgevingsvergunning voor hetzelfde perceel ingediend die ziet op de nieuwbouw van een bedrijfspand op basis van een ander bouwplan. Voor het in behandeling nemen van de tweede aanvraag is belanghebbende opnieuw leges verschuldigd. De heffingsambtenaar heeft dan ook terecht de aanslag leges opgelegd aan belanghebbende op basis van de bouwsom voor het bouwplan uit 2022. De omstandigheid dat belanghebbende geen aanspraak heeft gemaakt op teruggaaf van een deel van de in 2019 betaalde leges door binnen de in de Verordening genoemde termijn van drie maanden te vragen om intrekking van de eerste vergunning, komt voor zijn risico en is geen reden om het voor 2022 in rekening gebrachte bedrag te verlagen.
4.8.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard, de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd en het bezwaar ongegrond te worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar en handhaaft de aanslag leges.
5.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 365 vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van de kosten voor de beroepsfase. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875 en een wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak;
  • handhaaft de aanslag leges tot het bedrag van € 43.629,69;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 24 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.