In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het handelen in strijd met een geslotenverklaring op 8 juli 2022 op het Oranjeplein te Dongen. Betrokkene had beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat het boetebedrag te hoog was gezien zijn financiële situatie en dat er geen duidelijke bebording aanwezig was bij het verlaten van het parkeerterrein.
De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam, heeft betoogd dat betrokkene op de hoogte was van de geslotenverklaring en dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond en dat betrokkene de gedraging had erkend. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie.
Als gevolg van deze schending heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie aan betrokkene moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.