In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het stilstaan op het trottoir, wat volgens de wet niet is toegestaan. De betrokkene erkende dat hij kort op het trottoir had geparkeerd om 80 trays frisdrank in te laden, en voerde aan dat er sprake was van een gedoogbeleid. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedraging vaststond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de betrokkene in de eerste beroepsfase niet was gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was, en de kantonrechter matigde de boete met 25% vanwege deze schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de boete werd aangepast. De kantonrechter droeg de officier van justitie op om het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen.