In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op 17 mei 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 23 april 2024 is de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam. Betrokkene was niet aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. Echter, de officier van justitie had de beslistermijn overschreden, wat door de kantonrechter werd erkend, maar zonder rechtsgevolgen omdat betrokkene geen ingebrekestelling had verzonden.
De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene niet in de eerste beroepsfase was gehoord, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd gegrond verklaard, maar de inleidende beschikking werd gewijzigd, en het teveel betaalde bedrag aan zekerheid moest door de officier van justitie worden terugbetaald.