In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het overschrijden van een puntstuk op de A58 te Tilburg op 10 mei 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 23 april 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaringen van de verbalisanten. Betrokkene had aangevoerd dat hij niet over het puntstuk was gereden en dat de boete was opgelegd op basis van een verkeerde feitcode. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisanten.
Echter, de kantonrechter constateerde ook een schending van de hoorplicht, aangezien de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord. Dit was in strijd met de wet en leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en matigde de boete met 25% vanwege de schending van de hoorplicht. De kantonrechter droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan zekerheid terug te betalen aan de betrokkene.