Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 22 september 2021 op de A58 te Tilburg. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 23 april 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, had een beroepschrift ingediend.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verbalisant. De boete was opgelegd aan de kentekenhouder omdat er geen reële mogelijkheid was om de bestuurder staande te houden, aangezien de overtreding was geconstateerd met een camerasysteem. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De boete werd daarom gematigd met 25%.
De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de kantonrechter droeg de officier van justitie op om een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan de betrokkene te betalen. De uitspraak werd openbaar gedaan en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.