In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 394.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, betwistte deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 361.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 24 april 2024, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde. De waarde is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij referentiewoningen zijn gebruikt. Belanghebbende voerde aan dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar waren, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen. De rechtbank wijst ook op de methodiek van de heffingsambtenaar bij het bepalen van de gebruiksoppervlakte en de waarde van de woning.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50 toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag OZB, en wijst de heffingsambtenaar aan voor de schadevergoeding en proceskosten van belanghebbende.