ECLI:NL:RBZWB:2024:332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
BRE 23/1702
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; geen recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 40.966. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank beoordeelt of de aanslag niet te hoog is vastgesteld en of de belanghebbende recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor de IACK, met name dat hij en zijn kinderen in 2019 niet op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank stelt vast dat de kinderen bij de aanvang van 2019 de leeftijd van 12 jaar nog niet hadden bereikt, maar dat de belanghebbende niet kan aantonen dat de kinderen minimaal 72 uur per week bij hem verbleven, zoals vereist door de wet.

De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij recht heeft op de IACK. Hierdoor blijft de aanslag in stand en wordt het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , (België), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.966 (de aanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Meer in het bijzonder beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op de toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende voor het jaar 2019 geen recht op toepassing van de IACK
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft samen met zijn ex-partner (de ex-partner) twee kinderen (de kinderen), geboren in 2016, respectievelijk 2018.
3.1.
Op 9 augustus 2018 heeft belanghebbende de echtelijke woning verlaten.
3.2.
Belanghebbende en de ex-partner zijn op [datum] 2019 een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan overeengekomen. In het ouderschapsplan staat het volgende vermeld (voor zover van belang):
“7 dagen verblijven de kinderen bij de moeder en 3 dagen verblijven ze bij hun vader, waarbij het werkrooster van de vader die in wisselende ploegendiensten werkt leidend zal zijn; Voor de periode tot en met week 44 is de regeling conform de aan dit ouderschapsplan als
bijlage 1aangehecht zorgschema en tijdstippen. Partijen zullen telkens aan de hand van het rooster van de vader een aangepast zorgschema maken.”
3.3.
In bijlage 1 van het ouderschapsplan is het zorgschema voor de periode van week 37 tot en met week 44 van het jaar 2019 opgenomen. Daarin staan per week drie dagen van de week vermeld. Bij de eerste dag staat steeds “van 8:00 uur” en bij de derde dag staat “tot 18:00 uur”.
3.4.
In 2019 stonden de kinderen in de basisregistratie personen (hierna: BRP) op het woonadres van de ex-partner ingeschreven.
3.5.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2019 een bedrag van € 40.966 als inkomsten uit tegenwoordige arbeid aangegeven en in de aangifte vermeld dat hij recht heeft op toepassing van de IACK.
3.6.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 de IACK niet toegepast.

Motivering

4. In artikel 8:14a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn de voorwaarden opgenomen voor toepassing van de IACK. Aan al deze voorwaarden moet zijn voldaan (cumulatieve voorwaarden).
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden (a) en (c) van artikel 8.14a van de Wet IB 2001. Het geschil ziet alleen op voorwaarde (b).
4.2.
Voorwaarde (b) houdt in dat de kinderen bij aanvang van 2019 de leeftijd van 12 jaar nog niet mogen hebben bereikt en dat belanghebbende en de kinderen in 2019 ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres moeten staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
4.3.
Op grond van artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (URIB 2001; tekst 2019) wordt een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de BRP, beschouwd toch op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te zijn ingeschreven in de BRP als het kind staat ingeschreven op het adres van de andere ouder en tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders behoort. Een kind behoort op basis van artikel 44b van de URIB 2001 tot het huishouden van beide ouders als het kind binnen het kalenderjaar doorgaans 3 dagen (72 uur) per week, of ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in een ander duurzaam ritme, in elk van beide huishoudens verblijft. [1]
4.4.
Vast staat dat de kinderen bij de aanvang van 2019 de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt. Eveneens staat vast dat belanghebbende en de kinderen in 2019 niet op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de BRP. De vraag is dan of de situatie van belanghebbende en de kinderen gelijkgesteld moet worden met inschrijving van de kinderen op hetzelfde woonadres als belanghebbende in de BRP.
4.5.
De inspecteur stelt dat niet aan de in artikel 44b van de URIB 2001 genoemde voorwaarde wordt voldaan. Het in artikel 44b van de URIB 2001 genoemde aantal dagen komt neer op 72 uur per week, 144 uren per twee weken of 288 uren per vier weken. Volgens het zorgschema zorgt belanghebbende slechts 58 uur per week voor de kinderen: een dag van 16 uur, een dag van 24 uur en een dag van 18 uur.
4.6.
Belanghebbende stelt dat hij vaker de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen dan in de zorgregeling is vastgelegd. In verband met de opname van zijn ex-partner in een GGZ-instelling verbleven de kinderen minimaal 72 uur per week bij hem. Hij heeft daartoe ouderschapsverlof opgenomen. Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat de zorg in de vakanties in beginsel werd gedeeld tussen hem en zijn ex-partner.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de last rust om aannemelijk te maken dat de situatie van belanghebbende en de kinderen gelijkgesteld moet worden met inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP in de zin van artikel 44b van de URIB 2001. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende geen stukken heeft overgelegd die zijn stelling ondersteunen. Hij heeft de dagen waarop de kinderen bij hem verbleven niet bijgehouden in een agenda of anderszins inzichtelijk gemaakt dat de kinderen, in afwijking van het aanvankelijk overeengekomen zorgschema, minimaal 72 uur per week bij hem verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarom niet aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de norm van voornoemd artikel 44b. Dit betekent dat belanghebbende in 2019 geen recht heeft op IACK. De inspecteur heeft de IACK daarom terecht buiten aanmerking gelaten en heeft de aanslag niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende voor het jaar 2019 geen recht heeft op toepassing van IACK en dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 23 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:415.