ECLI:NL:RBZWB:2024:3283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
BRE 223/3611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het UWV. Het UWV had op 14 maart 2023 besloten om de uitkering van eiser te beëindigen per 15 maart 2023, en dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard. Eiser, die eerder een WIA-beoordeling had ondergaan, was van mening dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten vanwege psychische klachten en een oogmigraine. De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. Eiser zelf was afwezig, maar had dit voorafgaand aan de zitting gemeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van rapporten van verzekeringsartsen tot de conclusie is gekomen dat eiser geschikt is voor zijn eigen arbeid, ondanks de psychische klachten en de oogmigraine. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het medisch oordeel van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerder geduide functies nog steeds geschikt zijn voor eiser, en dat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld ten opzichte van de WIA-beoordeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 15 maart 2023. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter J.W. Ponds en openbaar gemaakt op 8 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3611 ZW

uitspraak van 8 mei 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 14 maart 2023 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 15 maart 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 mei 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en [naam] namens het UWV. Eiser was, met voorafgaand bericht van zijn gemachtigde, niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 15 maart 2023.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als horecamedewerker voor 20 uur per week. Na beëindiging van dit dienstverband is aan eiser een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 2 september 2019 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld vanwege depressieve klachten en angstklachten.
In 2021 heeft er een WIA-beoordeling plaatsgevonden. Eiser wordt nog geschikt geacht voor de volgende functies: huishoudelijk medewerker (excl. particulier; Sbc-code 372060), huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333), medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten; Sbc-code 111010), samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130) en huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334). Het UWV heeft de WIA-uitkering geweigerd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het UWV heeft de eerder aan eiser toegekende WW-uitkering voortgezet met ingang van 30 augustus 2021. Eiser is daarna niet meer werkzaam geweest. Op 10 januari 2022 heeft hij zich opnieuw ziekgemeld. Tijdens de eerste dertien weken ziekte wordt eisers WW-uitkering doorbetaald. Eisers recht op een WW-uitkering eindigde echter op 25 maart 2022. Bij besluit van 30 maart 2022 heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend met ingang van 28 maart 2022. Dit beroep is gericht tegen de beëindiging van eisers ZW-uitkering met ingang van 15 maart 2023.
3.3
De rechtbank stelt vast dat de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies aangemerkt moeten worden als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd. De psycholoog van het UWV heeft eiser gesproken tijdens een spreekuur op 20 september 2022. De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur op 1 maart 2023. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met uitval voor werk vanwege psychische problemen. In januari 2022 was sprake van een terugval en heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld. Eiser is in behandeling geweest bij een psycholoog en een psychosomatische therapeut. In maart 2023 heeft de huisarts eiser doorverwezen voor behandeling naar Mentaal Beter. Daarnaast heeft eiser last van een oogmigraine, waarvoor hij een bril met speciale glazen gebruikt. Volgens de verzekeringsarts zijn er op basis van de huidige onderzoeksbevindingen ten opzichte van de WIA-beoordeling in 2021 als gevolg van de psychische klachten geen aanvullende beperkingen te duiden. De functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 16 november 2021 blijft daarom in grote lijnen onveranderd van toepassing. Vanwege de oogmigraine acht de verzekeringsarts eiser aanvullend beperkt en wel op het volgende: eiser moet het werk kunnen onderbreken, hij kan niet langdurig aaneengesloten beeldschermwerk verrichten of langdurig aaneengesloten lezen. De eerder geduide functies voldoen ook aan deze aanvullende eis. De verzekeringsarts concludeert dat bij eiser weliswaar sprake is van beperkingen voor arbeid, maar dat hij met deze beperkingen weer geschikt geacht wordt de eerder geduide functies te verrichten per 15 maart 2023.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd. Er heeft geen hoorzitting plaatsgevonden, omdat dit niet bijdragend geacht werd, er geen aanleiding was voor een lichamelijk onderzoek en eiser niet heeft aangegeven dat hij een hoorzitting wenste. De verzekeringsarts b&b ziet geen gronden om tot een ander oordeel te komen dan de primaire verzekeringsarts. De gestelde diagnoses waren bekend en er is geen sprake van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Ten opzichte van de vorige (WIA)beoordeling heeft eiser een andere behandeling en begeleiding, maar de psychopathologie en de als gevolg daarvan vastgestelde beperkingen zijn ongewijzigd. De primaire verzekeringsarts heeft terecht aanvullende beperkingen aangenomen vanwege de oogmigraine. Ondanks deze aanvullende beperkingen acht de verzekeringsarts b&b eiser niet ongeschikt voor de maatgevende arbeid.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten. Hij is sociaal emotioneel volledig geïsoleerd en kan niet functioneren in de maatschappij. Volgens eiser heeft hij een langer durende en intensievere behandeling nodig dan Mentaal Beter hem kan bieden. Hij wenst daarom eerst behandeld te worden door het [ggz-instelling], met behoud van zijn ZW-uitkering. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op een brief van [psycholoog] en [GZ-psycholoog] (van Mentaal Beter) van 20 maart 2023 aan zijn huisarts.
4.3.
De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van 23 december 2022 [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een stappenplan is opgenomen voor de manier waarop het UWV in een zaak als deze moet vaststellen of eiser - bij een ziekmelding na een WIA-beoordeling - geschikt is voor ‘zijn’ werk. Het stappenplan luidt als volgt:
1. Zijn de beperkingen bij de nieuwe ziekmelding toegenomen ten opzichte van de beperkingen vastgesteld bij de WIA-beoordeling? Zo nee, dan is deze vaststelling voldoende om de weigering van ZW te kunnen dragen.
2. Zijn de beperkingen toegenomen, dan zal beoordeeld moeten worden of de eerder geduide functies geschikt zijn. Deze beoordeling kan in 1e instantie beperkt blijven tot de medische geschiktheid. Als er ook arbeidskundige gronden naar voren worden gebracht, zullen die ook beoordeeld moeten worden.
3 Als een of meer functies niet geschikt zijn, moeten er, van de oorspronkelijk geselecteerde functies, tenminste 3 geschikte functies met 3 arbeidsplaatsen overblijven die leiden tot een mate van arbeidsgeschiktheid van tenminste 65%.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder psychische klachten en een oogmigraine.
De rechtbank stelt vast dat in de FML van 16 november 2021 vanwege de depressieve en psychische klachten vele beperkingen zijn vastgesteld op het persoonlijk en sociaal functioneren en ten aanzien van werktijden. De verzekeringsartsen hebben bij de nieuwe ziekmelding beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de in de FML vastgestelde beperkingen (stap 1). De verzekeringsarts b&b heeft terecht geen aanvullende beperkingen aangenomen als gevolg van de psychische klachten. Eisers depressieve en angstklachten zijn benoemd in het huisartsjournaal van 2020 en waren bekend tijdens de beoordeling in het kader van de WIA-procedure. Uit de brief van [psycholoog] en [GZ-psycholoog] blijkt niet dat een andere diagnose is gesteld of dat eisers beperkingen rond de nieuwe ziekmelding zijn toegenomen. Hun advies voor een andere, intensievere behandeling maakt dit niet anders. Eiser heeft daarnaast geen (andere) medische stukken ingebracht waaruit toegenomen beperkingen blijken. Wel zijn aanvullende beperkingen aangenomen voor de omstreeks de nieuwe ziekmelding ontstane klachten als gevolg van een oogmigraine. De FML is hierop aangepast. Eiser heeft niet gesteld dat voor de oogmigraine onvoldoende beperkingen zijn vastgesteld.
Vervolgens hebben de verzekeringsartsen beoordeeld of de eerder geduide functies nog altijd geschikt zijn (stap 2). De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat de extra beperkingen geen belemmering vormen voor het kunnen uitvoeren van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Niet gebleken is dat eiser niet geschikt is voor de eerder geduide functies.
4.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd dat eiser geschikt is om zijn arbeid te verrichten. Het UWV heeft op goede gronden de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 15 maart 2023.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 15 maart 2023.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 8 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer de verzekerde - na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA of Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) - niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek meldt. Ziekengeld kan in zo’n geval worden geweigerd wanneer is voldaan aan de volgende twee, cumulatieve, voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb of WIA geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb of WIA vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb of WIA geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%. Daarbij is niet van belang of de oorspronkelijke functies ten tijde van de latere ziekmelding nog in het CBBS aanwezig zijn. Evenmin is van belang of die functies ten tijde van de nieuwe ziekmelding op onderdelen qua belasting en/of beloning inmiddels zijn gewijzigd. [2]

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672, r.o. 4.7.1 tot en met 4.7.3.