ECLI:NL:RBZWB:2024:326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_5106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarbij zijn bijstandsuitkering over verschillende maanden is ingetrokken en een te veel betaalde bijstandsbedrag is teruggevorderd. De rechtbank heeft op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser ontving sinds 9 april 2014 een bijstandsuitkering, maar het college heeft op basis van een vermoeden van illegale prostitutie en een daaropvolgend onderzoek geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft in de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2021 veelvuldig in het buitenland verbleven zonder dit te melden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser langer dan vier weken in het buitenland verbleef zonder dit te melden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 1 januari 2021 tot 12 januari 2021, en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 6.569,54. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht vergoedt en het college veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5106 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G.M. de Ruijter),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 september 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiser en namens het college mr. N.J.C.P. Melsen. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college waarin eisers bijstandsuitkering over de maanden januari 2021, februari 2021, mei 2021,
juli 2021 en augustus 2021 is ingetrokken en het te veel betaalde bedrag aan (bijzondere) bijstand (€ 7.177,06) is teruggevorderd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 9 april 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 17 augustus 2021 heeft het college in het kader van een vermoeden van illegale prostitutie een bezoek op eisers uitkeringsadres gebracht. Tijdens de controle zijn twee vrouwen aangetroffen op het uitkeringsadres die verklaarden dat zij € 500,- hebben betaald om de woning een week te mogen gebruiken. Bij het college is daardoor het vermoeden ontstaan dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het college heeft vervolgens onderzocht of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden met betrekking tot inkomsten uit arbeid en zijn woon- en leefsituatie. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiser in de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2021 veelvuldig in het buitenland is verbleven. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapport van 7 februari 2022.
Met het besluit van 20 mei 2022 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser over de periode 1 januari 2019 tot 1 september 2021 ingetrokken, omdat eiser zijn verblijf in het buitenland onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt middels aantoonbare en verifieerbare bewijsstukken. Hierdoor kon het college het recht op bijstand van eiser niet meer vaststellen.
Met het besluit van 23 mei 2022 (primair besluit II) heeft het college het te veel aan verleende (bijzondere) bijstand over de periode 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2021 (€ 45.944,76) teruggevorderd.
Eiser heeft op 24 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Met het bestreden besluit van 22 september 2022 heeft het college het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college beperkt de terugvordering van eisers recht op (bijzondere) bijstand tot de maanden januari 2021, februari 2021, mei 2021, juli 2021 en augustus 2021. Daarnaast stelt het college de hoogte van de terugvordering vast op
€ 7.177,06 (€ 6.508,23 bruto voor algemene bijstand en € 668,83 voor bijzondere bijstand).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat uit onderzoek voldoende blijkt dat hij niet voorafgaand en uit eigen beweging zijn periode van verblijf in het buitenland heeft gemeld. Dat eiser zijn verblijf in het buitenland heeft doorgegeven aan zijn bewindvoerder, maakt dit niet anders. Gedurende het onderzoek heeft eiser wisselende en onduidelijke verklaringen afgelegd over zijn verblijf in het buitenland. Daarnaast geven de door eiser overgelegde stukken onvoldoende inzicht in de periode van zijn verblijf in het buitenland. Om die reden heeft het college aan de hand van de overgelegde stukken geprobeerd schattenderwijs de periode van eisers verblijf in het buitenland vast te stellen.
3.1
Het college is van mening dat op basis van het onderzoek vaststaat dat eiser in de maanden januari 2021, februari 2021, mei 2021, juli 2021 en augustus 2021 in het buitenland is geweest. Dat eiser in die maanden nog enkele keren een contante geldopname in Tilburg doet, maakt dit niet anders. Het college beperkt de intrekking en terugvordering van eisers recht op bijstand wel tot de voorgaande maanden. Verder stelt het college dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De stelling van eiser dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij langer dan vier weken in het buitenland is verbleven, maakt dit niet anders. Het is eisers eigen verantwoordelijkheid om zijn verblijf in het buitenland op juiste wijze aan het college door te geven. Ten slotte zijn geen dringende redenen aanwezig om van terugvordering af te zien.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte is overgegaan tot intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Hij was niet op de hoogte van het feit dat een kort bezoek aan vrienden gemeld moest worden. Het bezoek van eiser op
12 januari 2021 bij vrienden in Frankrijk heeft hooguit enkele dagen geduurd. Met betrekking tot de maanden februari 2021, mei 2021, juli 2021 betwist eiser dat hij in het buitenland is geweest en hij stelt dit nooit te hebben erkend. De foto’s waarop het college de intrekking en terugvordering over deze maanden baseert, zijn onvoldoende.
4.1
Subsidiair stelt eiser in de maanden februari 2021 en juli 2021 op meerdere momenten van zijn leefgeldrekening geld te hebben opgenomen in Nederland. Hierdoor staat vast dat hij op die momenten in ieder geval in Nederland was. Met betrekking tot de maand augustus 2021 stelt eiser dat hij inderdaad vanaf 13 augustus 2021 gedurende enkele weken in Frankrijk is geweest. Het filmpje waarop het college de intrekking en terugvordering baseert dateert van 13 augustus 2021 waardoor eiser van mening is dat hij in ieder geval over de periode 1 augustus 2021 tot 13 augustus 2021 recht had op bijstand. Het college heeft op basis van de onderzoeksbevindingen niet aannemelijk gemaakt dat eiser in de periode van 12 januari 2021 tot en met 31 augustus 2021 langer dan vier weken in het buitenland zou zijn verbleven.
4.2
Meer subsidiair had het college schattenderwijs moeten vaststellen tot welk bedrag eiser in ieder geval recht op bijstand zou hebben. Het college had dit kunnen vaststellen op basis van het feit dat eiser in Nederland contant geld opneemt van zijn bankrekening en het feit dat hij vier weken met behoud van het recht op bijstand mag verblijven in het buitenland.
Oordeel van de rechtbank
5. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank de vraag voor of het college terecht is overgegaan tot het intrekken en terugvorderen van eisers bijstandsuitkering over de maanden januari 2021, februari 2021, mei 2021, juli 2021 en augustus 2021 (te beoordelen periode).
5.1
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Schending inlichtingenplicht
6. Niet in geschil is dat eiser in het jaar 2021 in het buitenland heeft verbleven zonder dit te melden aan het college. Partijen verschillen van mening om welke periode(n) het gaat.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken in het buitenland verblijft, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken in het buitenland verblijft, geen recht op bijstand. Het begin en einde van elke verblijfsperiode in het buitenland dient dan ook op eigen beweging onverwijld te worden gemeld. Eiser heeft dit ten onrechte niet gedaan. De stelling van eiser dat hij niet op de hoogte was dat een kort bezoek aan vrienden in het buitenland gemeld moest worden, treft geen doel. De inlichtingenplicht is immers een geobjectiveerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. [1]
6.2
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode het recht op bijstand bestond.
Recht op bijstand
7. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, moet de bijstandverlenende instantie daartoe overgaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [2] Per kalenderjaar moet het recht op bijstand en verblijf in het buitenland beoordeeld worden. [3]
7.1
Eiser heeft geen gegevens overgelegd op grond waarvan zijn recht op bijstand aan de hand van in- en uitreisdata exact kan worden vastgesteld. Daarnaast heeft eiser wisselend verklaard over de periode van zijn verblijf in het buitenland. In eerste instantie verklaart eiser dat hij één maand in Frankrijk is verbleven en daarna dat dit twee maanden moet zijn geweest. Tijdens het gesprek van 9 november 2021 verklaart eiser alleen van
13 augustus 2021 tot 5 september 2021 in het buitenland te zijn geweest. De wisselende verklaringen die eiser tijdens het onderzoek heeft afgelegd, roepen vragen op en (bijna) alles wat hij heeft verklaard, is niet controleerbaar, niet verifieerbaar en niet inzichtelijk. Eiser heeft in de periode in geding daarmee geen volledig en controleerbaar beeld gegeven van zijn verblijf in het buitenland.
7.2
Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode in Nederland was. Wel heeft eiser bankafschriften overgelegd. Uit de bankafschriften blijkt dat eiser zeer weinig transacties in winkels heeft en (bijna) alles cash opneemt, maar ook dat hij in de te beoordelen periode in Nederland heeft gepind. Op grond van tenminste deze concrete gegevens en het gedurende vier weken per kalenderjaar behouden van het recht op bijstand bij verblijf in het buitenland kon het college in beginsel schattenderwijs vaststellen tot welk bedrag eiser in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben. [4]
7.3
De ingediende bankafschriften geven geen volledig beeld over eisers verblijf in het buitenland, omdat eiser heeft verklaard dat hij op en neer van Nederland naar het buitenland reist alleen om te pinnen. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode in Nederland was. Het college heeft terecht vastgesteld dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet meer vast te stellen is. Eiser heeft nog aangevoerd dat het college het recht op bijstand schattenderwijs moet vaststellen aan de hand van de pintransacties in Nederland. Voor dit argument geldt ook dat er teveel vragen zijn en het niet inzichtelijk is geworden gedurende welke momenten in deze periode eiser dan wel recht op bijstand zou hebben. Concrete aanknopingspunten om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen, ontbreken. Gelet hierop slaagt ook deze beroepsgrond vaststellen niet.
7.4
Het college heeft dan ook terecht de bijstand over de te beoordelen periode ingetrokken op de grond dat door schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand over deze maanden niet is vast te stellen.
Terugvordering
8. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers recht op (bijzondere) bijstand ten onrechte over de periode van 1 januari 2019 tot 12 januari 2021 is ingetrokken en teruggevorderd. In het verweerschrift en ter zitting is door het college bevestigd dat de periode van 1 januari 2021 tot 12 januari 2021 per abuis is meegenomen bij de herberekening van de terugvordering. Hierdoor staat vast dat het teruggevorderde bedrag te hoog is vastgesteld. De terugvordering kan voor wat betreft deze periode dan ook niet in stand blijven. De terugvordering van de bijstand over deze periode heeft immers geen deugdelijke grondslag.
8.1
De rechtbank zal het bestreden ook in zoverre vernietigen. De rechtbank zal onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’ toelichten welke gevolgen dit heeft.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover dat ziet op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 1 januari 2021 tot 12 januari 2021.
9.1
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het terugvorderingsbedrag wordt verminderd met het over deze periode ten onrechte gekorte bedrag van € 58,23 (bijzondere bijstand) + € 549,29 (algemene bijstand) = € 607,52. Het totale terugvorderingsbedrag wordt daarom vastgesteld op € 7.177,06 - € 607,52 =
€ 6.569,54.
9.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 1 januari 2021 tot 12 januari 2021 van een totaalbedrag van € 7.177,06;
  • stelt het de terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 1 januari 2021 tot 12 januari 2021 vast op een totaalbedrag van € 6.569,54;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 22 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 13, eerste lid sub e
Geen recht op bijstand heeft degene:
e. die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1222.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6243.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:71.
4.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 juli 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:4495.