ECLI:NL:RBZWB:2024:3191

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-107533-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een poging tot afpersing van een slachtoffer, samen met een medeverdachte. De politie heeft ingegrepen voordat de afpersing kon plaatsvinden. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat de verdachte het slachtoffer van zijn vrijheid had beroofd, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de verdachte handelde in vuurwapens en dat er een drugslaboratorium op zijn terrein was aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden.

Daarnaast werd er een bedrag van € 16.380,= aangetroffen, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel werd beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit bedrag afkomstig was van de grootschalige productie van cocaïne op het terrein van de verdachte. De officier van justitie had ontneming van dit bedrag gevorderd, maar de verdediging voerde aan dat het geld niet volledig wederrechtelijk verkregen was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het geld als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden aangemerkt en heeft het bedrag verbeurd verklaard. Uiteindelijk heeft de rechtbank de betalingsverplichting op nihil gesteld, omdat het bedrag al was verbeurd verklaard in de hoofdzaak.

De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in zijn geheel toegewezen, met uitzondering van de betalingsverplichting, die op nihil is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-107533-23
vonnis van de rechtbank d.d. 16 mei 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam

1.De procedure

Betrokkene is op 16 mei 2024 door de meervoudige kamer veroordeeld voor onder andere overtreding van artikel 2 van de Opiumwet tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9 en 11 april 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 16 mei 2024 gesloten.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft vastgesteld dat op het terrein van veroordeelde in een witte ton een contant geldbedrag van € 16.380,= werd aangetroffen. De officier van justitie acht het aannemelijk dat, gelet op de wijze van aantreffen van het geld (alles in één ton) en gelet op het feit dat er op het terrein van verdachte sprake was van grootschalige productie van cocaïne, het aangetroffen geld uit deze cocaïneproductie afkomstig was. Subsidiair voert hij aan dat het geld afkomstig is uit andere misdrijven, bijvoorbeeld de zwarte verkoop van 6 hondjes.
De officier van justitie heeft daarom verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting vast te stellen op € 16.380,=.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is primair van mening dat de vordering moet worden afgewezen omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het niet de bedoeling is dat de veroordeelde door de ontnemingsmaatregel in een slechtere financiële positie komt dan waarin hij zich voor het plegen van het strafbaar feit bevond. De verdediging stelt zich op het standpunt dat € 7.500,= afkomstig is van [naam] en de rest van de verkoop van 6 puppy’s, welke verkoop aannemelijk is op grond van Exclu-berichten. De verdediging wijst er in dit verband op dat het nog niet hebben afgedragen van 21% belasting bij de verkoop van de puppy’s niet betekent dat het bedrag wederrechtelijk is verkregen. Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij maar € 2.500,= van [naam] zou hebben gekregen om iets op te slaan, dat een deel uit de verkoop van puppy’s kwam en dat een deel geleend geld was van een nichtje en bestemd was om een Jeep te kopen voor zijn moeder.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank sluit in haar overweging integraal aan bij de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van 16 mei 2024 met opgemeld parketnummer en op de bewijsmiddelen als opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.
Zoals de rechtbank in de hoofdzaak heeft overwogen, acht zij wettig en overtuigend bewezen dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan onder meer het be- en verwerken van cocaïne.
Op het terrein aan de [adres] te [plaats] werd een drugslaboratorium aangetroffen. Tijdens de doorzoeking in een caravan is in een witte ton een geldbedrag van € 16.380,= gevonden. De rechtbank heeft met betrekking tot dit geldbedrag in de hoofdzaak al beslist om als bijkomende straf het bedrag verbeurd te verklaren, omdat het geld aan verdachte toebehoort en dat geld geheel of grotendeels uit het strafbare feit is verkregen. Uit de wijze waarop het geld was verstopt, uit het feit dat veroordeelde een drugslaboratorium op zijn terrein had en gelet ook op de wisselende verklaringen die verdachte heeft afgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat het geldbedrag van € 16.380,= kan worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Veroordeelde heeft aanvankelijk met betrekking tot dat geld verklaard dat € 7.500,= afkomstig zou zijn van een man genaamd [naam] en dat deze [naam] met het aangetroffen drugslaboratorium te maken had. Het overige geld was volgens veroordeelde afkomstig uit de verkoop van puppy’s. Nadere gegevens omtrent deze [naam] of informatie over de verblijfplaats van deze [naam] heeft veroordeelde niet willen of kunnen gegeven. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft veroordeelde zijn verklaring weer aangepast en heeft verklaard dat hij slechts € 2.500,= had ontvangen van [naam] , dat een gedeelte geleend geld zou zijn van een nicht en dat het overige geld afkomstig was uit de verkoop van puppy’s.
Het komt de rechtbank voor dat veroordeelde zijn lezing heeft aanpast om het voordeel maar zo laag mogelijk uit te laten vallen. Ook stelt de rechtbank vast dat veroordeelde de door hem gegeven lezingen op geen enkel manier heeft onderbouwd en de rechtbank is dan ook van oordeel dat deze lezing niet aannemelijk is.
De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op het gevorderde bedrag van € 16.830,=.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank aan veroordeelde bij het vonnis in de hoofdzaak als bijkomende straf opgelegd de verbeurdverklaring van het aangetroffen geldbedrag van € 16.380,=.
Uit jurisprudentie [1] en uit de wetsgeschiedenis bij de Wet tot verruiming mogelijkheden voordeelontneming volgt dat ook door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat door de verbeurdverklaring in de hoofdzaak van het bedrag van € 16.830,= het wederrechtelijk verkregen voordeel reeds is ontnomen en de rechtbank zal daarom de betalingsverplichting op nihil stellen
.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 16.380,=.
- stelt het bedrag tot betaling aan de Staat vast op
nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier F.J.M. Nouws en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 mei 2024.