ECLI:NL:RBZWB:2024:3159

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
23-029459 en 24-001041
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en teruggave van inbeslaggenomen goederen in strafzaak

Op 30 april 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 2001, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van zijn telefoon en een Peugeot, die in het kader van een strafvorderlijk onderzoek waren verbeurd. De klager stelde dat hij eigenaar was van de inbeslaggenomen goederen en dat deze niet waren verkregen door een strafbaar feit. De officier van justitie betoogde echter dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat er aanwijzingen waren dat de goederen waren gebruikt in verband met drugshandel. Tijdens de zitting op 16 april 2024 zijn zowel de officier van justitie als de raadsman van de klager gehoord. De raadsman voerde aan dat er geen ernstige bezwaren tegen de klager bestonden en dat de verbeurdverklaring van de goederen hoogst onwaarschijnlijk was. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter later de verbeurdverklaring van de telefoon en de Peugeot zou bevelen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de bezwaren die door het Hof eerder waren vastgesteld en de aard van de inbeslaggenomen goederen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond en gaf aan dat de beslissing kon worden aangevochten bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-209872-23
raadkamernummers : 23-029459 en 24-001041
datum : 16 april 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[de klager, tevens beslagene] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.H.E.M. Kersemaekers advocaat te Breda, (Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 11 september 2023 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen klager in beslag zijn genomen: een blauwe IPhone12 Pro (hierna: de telefoon) en een Peugeot 303 voorzien van het [kenteken] (hierna: de Peugeot);
  • het klaagschrift de aanvulling op dit klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 28 november 2023 resp. 11 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 16 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. E.E. de Feijter en mr. J.H.E.M. Kersemaekers als gemachtigd raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager stelt eigenaar te zijn van de onder hem inbeslaggenomen telefoon en Peugeot. Deze goederen zijn niet door enig strafbaar feit verkregen of onttrokken aan een rechthebbende en klager wordt bezwaard door de inbeslagneming en het voortduren daarvan. Naar het oordeel van klager verzet het belang van strafvordering zich niet tegen de gevraagde teruggave.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen teruggave van de telefoon en de Peugeot aan klager nu zij het niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat de rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van deze goederen zal uitspreken. Op de telefoon van klager zijn foto’s van drugs en dealergesprekken aangetroffen en uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat de Peugeot vermoedelijk is gebruikt bij handel in verdovende middelen. In de Peugeot zijn ook verdovende middelen aangetroffen en klager is de tenaamgestelde van de Peugeot. De Peugeot is inmiddels vervreemd, zodat het beslag op de verkoopopbrengst van de Peugeot van € 550,00 komt te liggen.
De raadsman heeft in aanvulling en in reactie op het standpunt van de officier van justitie in raadkamer aangevoerd dat er nog geen inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden. Bij de huidige stand van zaken bestaan er geen ernstige bezwaren tegen klager voor de feiten waarvan klager thans wordt verdacht. Er zou in een woning een kilo cocaïne zijn aangetroffen, echter dit bleek later geen cocaïne te zijn. Blijft over een verdenking van dealen in vereniging en witwassen. Klager heeft aangegeven dat hij niet in de Peugeot heeft gereden op het moment dat daar iets mis mee zou zijn en ontkent ook alle betrokkenheid bij het dealen van drugs. De broer van klager heeft een gedetailleerde verklaring tegenover de politie afgelegd, waarin hij aangeeft dat hij degene is geweest die de feiten heeft begaan en dat klager daar niet bij betrokken was. Over de telefoon heeft de broer van klager verklaard dat hij deze buiten medeweten van klager voor de strafbare feiten heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden acht de raadsman het hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de telefoon en de Peugeot zal bevelen en dient het klaagschrift dan ook gegrond te worden verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Uit de toelichting van de officier van justitie in raadkamer begrijpt de rechtbank dat de Peugeot inmiddels is verkocht voor een bedrag van € 550,00, zodat het klaagschrift thans ziet op voornoemd geldbedrag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
Uit de stukken van de onderliggende strafzaak blijkt dat klager eerder hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van deze rechtbank van 22 december 2023, waarin het verzoek tot opheffing van de aan klager opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: Hof) heeft vervolgens bij beslissing van 8 februari 2024 geoordeeld dat er nog voldoende ernstige bezwaren bestaan voor de handel in drugs voor een langere periode en witwassen. De raadsman heeft in raadkamer toegelicht dat het Hof op dat moment bekend was met de verklaring van de broer van klager dat de broer degene is geweest die de feiten heeft gepleegd en dat klager daar niet bij betrokken was. De Peugeot is gezien bij een of meer mogelijke drugstransacties en op de telefoon zijn drugshandel gerelateerde gesprekken aangetroffen. Gelet op de door het Hof aangenomen ernstige bezwaren acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de telefoon en de Peugeot zal bevelen. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 30 april 2024 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).