Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met nummers 22/2803 en 22/2804, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeelt. De inspecteur had aan belanghebbende over het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsook een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende ongegrond heeft verklaard, maar na behandeling van de beroepen op 12 april 2024, heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanslagen naar een te hoog bedrag zijn opgelegd. De rechtbank heeft de aanslag verminderd tot een bedrag van € 14.729, wat overeenkomt met het inkomen uit werk en woning van belanghebbende, en heeft de aanslag Zvw vernietigd.
De rechtbank heeft ook de vergrijpboete van € 249.022 vernietigd, omdat er onvoldoende bewijs was dat belanghebbende een resultaat uit overige werkzaamheden had behaald met zijn betrokkenheid bij een drugslaboratorium. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de enkele betrokkenheid bij het drugslaboratorium niet voldoende was om de gestelde productie-inkomsten aan belanghebbende toe te rekenen. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan de gemachtigde van belanghebbende, die in totaal € 2.370 bedraagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.