ECLI:NL:RBZWB:2024:3033

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
02-041758-23 + 20-000524-20 (TUL) + 02-229495-23 + 02-086565-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling, poging zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, vuurwapenbezit en vernieling met oplegging van gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder mishandeling, poging tot zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, vuurwapenbezit en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 februari 2023 zijn toenmalige vriendin, [slachtoffer 1], en een andere vrouw, [slachtoffer 2], heeft mishandeld en van hun vrijheid beroofd. De verdachte heeft [slachtoffer 1] met een mes verwond en haar bedreigd, terwijl hij ook [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft vastgehouden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van deze verklaringen in twijfel trok. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de geestelijke stoornis van de verdachte en het risico op herhaling van geweld. Daarnaast werd een contact- en locatieverbod opgelegd voor een periode van vijf jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de aanwezigheid van jonge kinderen tijdens de incidenten, en het patroon van huiselijk geweld dat de verdachte vertoonde. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-041758-23 + 20-000524-20 (TUL) + 02-229495-23 + 02-086565-24
vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1985 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 02-0421758-23:
feit 1: [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) tegen haar wil van haar vrijheid heeft beroofd;
feit 2: zijn partner [slachtoffer 1] mishandeld heeft;
feit 3: een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad;
feit 4: geprobeerd heeft [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen;
feit 5: [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) tegen haar wil van haar vrijheid heeft beroofd;
feit 6: [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
parketnummer 02-229495-23:een enkelband heeft vernield.
parketnummer 02-086565-24:een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02-041758-23
Feiten 1 en 5:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 februari 2023 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen hun wil heeft vastgehouden. Bij feit 1 is de officier van justitie van mening dat er onvoldoende steunbewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van de periode van 5 februari 2023 tot en met 10 februari 2023. Van dat deel verzoekt hij verdachte vrij te spreken.
Ook is de officier van justitie van mening dat niet bewezen kan worden dat een vuurwapen is getoond door verdachte op 4 februari 2024 en ten aanzien van feit 5 kan ook niet bewezen worden dat de deuren op slot waren gedaan door verdachte. Van die delen van de tenlastelegging dient verdachte ook vrijgesproken te worden.
Feit 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 februari 2023 [slachtoffer 1] mishandeld heeft.
Feit 3:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 februari 2023 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Feit 4:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 februari 2023 geprobeerd heeft [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen door met een mes zwaaiende en stekende bewegingen te maken in de richting van haar borst of hals. De officier van justitie gaat ervan uit dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Feit 6:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 februari 2023 [slachtoffer 2] heeft bedreigd. De officier van justitie vordert vrijspraak met betrekking tot de zinsnede “haar familie zou doodmaken/doodsteken”.
Parketnummer 02-229495-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een enkelband heeft vernield.
Parketnummer 02-086565-24
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van het vuurwapen en de verklaring van verdachte waarin hij bekent dat hij een wapen had. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat hij een alarmpistool had gekocht acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02-041758-23
De verdediging is van mening dat de verklaringen van [slachtoffer 1] als niet betrouwbaar bestempeld moeten worden en daardoor niet voor het bewijs meegenomen kunnen worden. Ten aanzien van de gebeurtenissen op 4 februari 2023 wijst de verdediging op de omstandigheid dat zowel de politie als de heer [getuige 1] , de ex-man van [slachtoffer 1] , geen letsel hebben geconstateerd bij haar. Hoe [slachtoffer 1] dan wel aan het door de huisarts beschreven en op de foto’s zichtbare letsel is gekomen, laat zich dan ook niet verklaren door alles wat vóór het vertrek van de politie en de heer [getuige 1] heeft plaatsgevonden. Dit terwijl het letsel volgens [slachtoffer 1] wel daarvoor zou zijn ontstaan door toedoen van verdachte. De heer [getuige 2] heeft wel letsel geconstateerd, maar hij is een bevriende buurman. Gerede twijfel over de waarheid blijft wat de verdediging betreft in ieder geval hangen.
Ook over de dagen na 4 februari 2023 tot en met 10 februari 2023 werpt de verdediging op dat [slachtoffer 1] tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat deze verklaringen niet ondersteund worden door onafhankelijke en objectieve getuigen. Sterker nog, deze worden regelrecht weersproken.
De verdediging stelt dat aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een plan tegen verdachte gesmeed hebben om hem strafbare feiten aan te wrijven die hij niet begaan heeft. Dit blijkt uit de WhatsAppgesprekken die deel uitmaken van het dossier. De verdediging heeft in de pleitnota meerdere passages opgenomen waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgestemd hebben en plannen gemaakt hebben over strafbare feiten die aan verdachte worden toegeschreven.
Het voorgaande houdt in dat ten aanzien van feit 1, de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] , verdachte vrijgesproken dient te worden. Mochten de verklaringen van [slachtoffer 1] door de rechtbank wel als betrouwbaar bestempeld worden, dan nog dient vrijspraak te volgen, aangezien de gedragingen van verdachte niet vallen binnen het kader van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ook in een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:319) is omschreven. [slachtoffer 1] had de mogelijkheid om te gaan en staan waar zij wilde. Evenmin bleek dat er iets van angst was bij [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2, de mishandeling, is de verdediging van mening dat ook hier de betrouwbaarheid van [slachtoffer 1] een rol speelt. Ook ontbreken medische stukken in verband met de ouderdom van het letsel. De verdediging verzoekt om het verhaal van [slachtoffer 1] over het mes weg te strepen. Aangezien verdachte een deels bekennende verklaring heeft afgelegd over drie klapjes die hij aan [slachtoffer 1] heeft gegeven, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een eenvoudige mishandeling. Voor het overige verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 3, het voorhanden hebben van een vuurwapen, merkt de verdediging op dat verdachte ontkent dat het wapen van hem is. Personen die over een vuurwapen bij verdachte hebben verklaard, komen uit het kamp van [slachtoffer 1] . Bovendien verklaren zij over andere momenten dan het moment van aantreffen van het vuurwapen in de nabijheid van verdachte. Er zijn geen vingerafdrukken van verdachte op het vuurwapen aangetroffen. Het aantreffen van DNA van verdachte op het vuurwapen is niet veel waard, aangezien het is aangetroffen in een bankstel in een woning waar verdachte op dat moment veel verbleef. Dat bankstel zal dan ook vol zitten met materiaal, zoals huidschilfers, dat zijn DNA-kenmerken draagt. Ook van dit feit moet verdachte vrijgesproken worden, omdat er onvoldoende bewijs is voor wetenschap en beschikkingsmacht bij verdachte.
Ten aanzien van feit 4, de poging tot zware mishandeling, is de verdediging primair van mening dat verdachte vrijgesproken moet worden in verband met de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] . Wanneer de rechtbank wel van oordeel zou zijn dat verdachte verantwoordelijk is voor de verwonding van [slachtoffer 1] , dan nog moet een vrijspraak volgen van dit feit. Er kan namelijk niet gesproken worden van zwaar letsel en evenmin is sprake van opzet op zwaar letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
Ten aanzien van feit 5, de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] , is de verdediging van mening dat enkel op grond van de verklaringen van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het wettig bewijs geconstrueerd kan worden. Gelet op de eerder genoemde WhatsAppgesprekken is de betrouwbaarheid van [slachtoffer 2] echter wel aangetast. De aangiftes mogen dan ook niet gebruikt worden voor het bewijs. Wat betekent dat verdachte ook van dit feit vrijgesproken moet worden.
Ten aanzien van feit 6, de bedreiging van [slachtoffer 2] , merkt de verdediging op dat het enkel [slachtoffer 2] is die verklaart over een groot deel van de in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen. Verdachte dient dan ook, met uitzondering van de door hem bekende bedreigingen, vrijgesproken te worden van dit feit.
Parketnummer 02-229495-23
De verdediging refereert zich voor wat betreft een bewezenverklaring van dit feit, te weten de vernieling van een enkelband.
Parketnummer 02-086565-24
De verdediging refereert zich voor wat betreft een bewezenverklaring van dit, te weten het voorhanden hebben van een vuurwapen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-229495-23
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 24 april 2024;
- de aangifte van [aangever 2] op 18 januari 2023, pagina 3 van het eindproces-verbaal met nummer PL2100-2023012921.
Parketnummer 02-041758-23
Feiten 1, 2, 4 en 5
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 4 februari 2023 zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] als verdachte zich in de woning van [slachtoffer 1] bevonden. In die woning waren op enig moment ook twee jonge kinderen aanwezig, te weten [zoontje slachtoffer 1] , het zoontje van [slachtoffer 1] en [zoontje slachtoffer 2] , het zoontje van [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat verdachte gedurende de nacht van 3 op 4 februari 2023 en de ochtend van 4 februari 2023 begon met het dreigen met een mes. Niemand mocht het huis uit. Verdachte had de deuren op slot gedaan en hij had de telefoons afgepakt. [slachtoffer 1] is door verdachte aan de haren getrokken en is door hem tegen het hoofd, in haar buik en tegen haar lichaam geslagen en getrapt. Ook is [slachtoffer 1] vervolgens met een mes in haar arm gestoken door verdachte. De verklaring van [slachtoffer 1] hierover wordt ondersteund door [slachtoffer 2] , die hier gedetailleerd over heeft verklaard. En de aangifte van [slachtoffer 2] met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving wordt weer door [slachtoffer 1] ondersteund.
Betrouwbaarheid
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] niet betrouwbaar zijn en om die reden terzijde geschoven moeten worden.
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de verdediging. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden met betrekking tot 4 februari 2023 ondersteund door meerdere bewijsmiddelen. Zo heeft [zoontje slachtoffer 1] , het zoontje van [slachtoffer 1] , aan zijn vader, [getuige 1] , verteld dat er geweld was geweest, dat mama en [verdachte] hebben gevochten en dat het geweld zich verplaatste van de woonkamer naar de gang, naar boven en bijkeuken. Ook heeft [zoontje slachtoffer 1] tegen zijn vader gezegd dat verdachte zijn moeder aan de haren getrokken en ook geschopt en geknepen had. [zoontje slachtoffer 1] heeft ook verteld dat hij opgesloten was met [slachtoffer 2] en [zoontje slachtoffer 2] en dat zij hun telefoon hadden moeten inleveren bij verdachte. In wat [zoontje slachtoffer 1] aan zijn vader heeft verteld komen dus veel elementen terug waar zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] over verklaard hebben.
Daar komt bij dat de buurman, [getuige 2] , op 4 februari 2023 de verwondingen, waaronder een snijwond in de arm, bij [slachtoffer 1] heeft gezien. [slachtoffer 1] heeft tegen deze getuige gezegd dat verdachte haar geschopt en geslagen had. Ook heeft hij van verdachte gehoord dat deze [slachtoffer 1] getrapt en geslagen had. Tot slot heeft de huisarts op 10 februari 2023 het letsel bij [slachtoffer 1] geconstateerd en heeft de politie foto’s genomen van dat letsel. Letsel dat past bij wat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaard hebben.
Met betrekking tot de WhatsAppconversatie stelt de rechtbank vast dat de verdediging een aantal passages uit een lang WhatsAppgesprek, dat meerdere dagen bestrijkt, heeft gehaald. De rechtbank is van oordeel dat deze passages in hun context bekeken moeten worden. Daarvan uitgaande ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat sprake is geweest van een vooropgezet plan bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Ten aanzien het gebeuren op 4 februari 2023 is de rechtbank, gelet op het steunbewijs, dan ook van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Het WhatsAppgesprek maakt dat niet anders.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1, 2, 4 en 5 tot voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Bij de feiten 1 en 2 is een periode van 4 respectievelijk 2 tot en met 10 februari 2023 tenlastegelegd. Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat het dossier onvoldoende bewijs biedt om tot een bewezenverklaring te komen voor deze periodes. De rechtbank acht bewezen dat deze feiten op 4 februari 2023 zijn gepleegd. Voor het overige deel van de ten laste gelegde periode wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 acht de rechtbank bewezen dat verdachte steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van borst en/of halsstreek van [slachtoffer 1] . Dit is een deel van het lichaam waarin zich vitale organen, maar ook diverse (slag)aders bevinden. Indien die door een mes geraakt worden, kan dit zware verwondingen opleveren. Er was dan ook een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier blijkt dat verdachte heel boos was. Hij was al aan het dreigen en mishandelen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte het mes gebruikte om zijn woorden kracht bij te zetten. Gelet hierop heeft verdachte daardoor die aanmerkelijke kans dus ook bewust aanvaard. De rechtbank gaat dan ook uit van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte in het bezit was van het tenlastegelegde vuurwapen. Dat zijn DNA op andere wijze dan het vastpakken op het wapen terecht is gekomen, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Het feit wordt dan ook bewezen verklaard.
Feit 6
De rechtbank stelt vast dat verdachte de laatste twee in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen heeft bekend. Over de overige uitgeschreven bedreigingen verklaart enkel [slachtoffer 2] , maar de combinatie van de verklaring van verdachte en de verklaring van [slachtoffer 2] maakt dat de rechtbank ook de andere bedreigingen en dus het gehele feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Parketnummer 02-086565-24
De rechtbank stelt vast dat op 16 januari 2024 een vuurwapen bij verdachte is aangetroffen. Met dit vuurwapen kon met scherp geschoten worden. Gelet hierop kan het feit bewezen worden verklaard. De verklaring van verdachte dat hij dacht een alarmpistool voor € 100,- gekocht te hebben acht de rechtbank ongeloofwaardig. Vastgesteld is dat met het wapen met scherp geschoten worden aangezien het wapen omgebouwd was, en dat er in het wapen een magazijn gevuld met scherpe patronen aanwezig was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-041758-23
1.
op 4 februari 2023 te [plaats] , gemeente Altena, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door:
- een mes in de richting van [slachtoffer 1] te tonen en
- haar telefoon af te nemen en onder zich te houden en
- haar in haar woning voortdurend in zijn gezichtsveld te houden en
- die [slachtoffer 1] te dwingen om in de deuropening van de badkamer te zitten en
- die [slachtoffer 1] te dwingen om tussen het bed en de verwarming te liggen en
- daarbij aan te geven dat die [slachtoffer 1] een levend schild voor verdachte moest vormen tegen een mogelijk arrestatieteam;
2.
op 4 februari 2023 te [plaats] , gemeente Altena, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] aan haar haren te trekken en haar tegen het hoofd en de buik en het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en haar met een mes te snijden;
3.
op 10 februari 2023 te [plaats] , gemeente Altena, een doorgeladen vuurwapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool, type 1910, kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad;
4.
op 4 februari 2023 te [plaats] , gemeente Altena, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes meerdere zwaaiende en stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst en de hals van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
op 4 februari 2023 te [plaats] , gemeente Altena, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door de deuren van de woning waar die [slachtoffer 2] op dat moment verbleef op slot te doen en haar telefoon onder zich te nemen en te houden;
6.
op tijdstippen in de periode van 28 november 2022 tot en met 4 februari 2023 te [plaats] , gemeente Altena, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
- dat hij haar en haar familie zou doodmaken/doodsteken,
- dat hij haar de eeuwige glimlach zou geven,
- dat hij zoutzuur zou regelen om die [slachtoffer 2] weg te kunnen regelen,
- “ ik sloop je vanavond vierkant uit elkaar kankerhoer” en “Als jij nog één keer een beledigende opmerking maakt, ntv sloop ik jou”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Parketnummer 02-229495-23:
op 30 december 2022 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband (type Buddi Smart Tag 4), die aan Dienst Vervoer en Ondersteuning toebehoorde, heeft vernield en onbruikbaar heeft gemaakt;
Parketnummer 02-086565-24:
op 16 januari 2024 te Weert een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ook vordert hij een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging). Dit omdat kan worden vastgesteld dat verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis, het risico op nieuw huiselijk geweld groot is en eerdere straffen geen effect hebben gehad.
Daarnaast acht de officier van justitie van belang dat een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd, te weten een contactverbod met beide slachtoffers en een locatieverbod. De duur van deze maatregel zou 5 jaar moeten zijn en per overtreding vier weken hechtenis met een maximum van zes maanden. De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
Tot slot vordert de officier van justitie oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, op grond van artikel 38z Sr, die na de straf en tbs-maatregel ingaat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging verzocht verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen, nu artikel 67a, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. Verdachte heeft al langer in voorarrest gezeten dan de straf die hem opgelegd kan worden op grond van de feiten die volgens de verdediging bewezen kunnen worden.
Indien de rechtbank tot een volledige bewezenverklaring zou komen, zou maximaal 30 maanden gevangenisstraf kunnen worden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk.
Ten aanzien van de gevorderde tbs-maatregel stelt de raadsman dat oplegging daarvan aan inflatie onderhevig lijkt. Onder verwijzing naar het rapport van de deskundigen stelt de raadsman dat geen dragende stoornis voor het opleggen van tbs kan worden vastgesteld. Zo er al een stoornis aangenomen zou kunnen worden, dan kan er geen verband worden vastgesteld is tussen de stoornis en de tenlastegelegde feiten, wat volgens de literatuur wel nodig is. Gelet hierop is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel.
Tot slot refereert de verdediging zich met betrekking tot de gevorderde maatregel op grond van artikel 38z Sr aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Op 4 februari 2023 is het helemaal misgelopen tussen verdachte en zijn toenmalige vriendin [slachtoffer 1] , in haar woning. Zij werd door hem fors mishandeld, waarbij hij haar met een mes
ook een wond aan haar arm toebracht. Ook werd zij door verdachte van haar vrijheid beroofd, evenals zijn ex-vriendin, [slachtoffer 2] , die ook in de woning aanwezig was. [slachtoffer 2] was eerder al gedurende ruim twee maanden in hele stevige bewoordingen bedreigd door verdachte. Op 10 februari 2023 is verdachte weer in de woning van [slachtoffer 1] aangetroffen, met een doorgeladen vuurwapen binnen handbereik.
Verdachte had eerder, op 30 december 2022, zijn enkelband doorgeknipt. Een enkelband die hij notabene om had in verband met een eerdere bedreiging van een andere ex-vriendin.
Tot slot bleek dat verdachte tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis in januari 2024 opnieuw een vuurwapen in zijn bezit had.
De rechtbank is van oordeel dat het om heel ernstige feiten gaat. De feiten die zien op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen als relationeel of huiselijk geweld bestempeld worden. Uit het dossier volgt een patroon van dwingen en op een bedreigende manier dominantie bewerkstelligen, niet alleen bij deze (ex-)vriendinnen, maar ook bij eerdere vriendinnen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] in haar eigen huis, waar zij zich juist veilig zou moeten voelen, letsel toegebracht, pijn bezorgd en angst aangejaagd. Dit geldt in iets mindere mate ook voor zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] . De ervaring leert dat slachtoffers van huiselijk geweld daar nog geruime tijd klachten van kunnen ondervinden. Dat dit ook in deze zaak zo is, blijkt wel uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en uit de behandelingen die zij sindsdien hebben gehad. Aan het plegen van huiselijk geweld tilt de rechtbank zwaar.
De rechtbank tilt er ook zwaar aan dat er ook twee jonge kinderen in de woning waren, de zoontjes van beide slachtoffers. Die hebben door toedoen van verdachte in alle hevigheid meegekregen wat huiselijk geweld is en werden feitelijk ook van hun vrijheid beroofd. Uit het dossier en de slachtofferverklaringen blijkt dat ook zij gevolgen van het geweld hebben ondervonden. De rechtbank laat dit dan ook strafverzwarend meewegen.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie. Het is erg zorgelijk dat verdachte hier niet van leert, maar juist lak lijkt te hebben aan de hem opgelegde straffen en voorwaarden, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het doorknippen van zijn enkelband en het opnieuw in het bezit zijn van een vuurwapen tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Maar ook uit het feit dat hij, ondanks dat hij niet beschikt over een geldig rijbewijs, telkens weer achter het stuur kruipt.
Triple rapportage
In een zogeheten triple-rapportage hebben een milieudeskundige, een psycholoog en een psychiater van het NIFP gerapporteerd dat verdachte grotendeels heeft meegewerkt, maar dat het niet mogelijk is gebleken om een goed beeld van hem te krijgen. Daardoor hebben zij slechts beperkte conclusies kunnen trekken en niet kunnen adviseren over zijn toerekeningsvatbaarheid of eventuele behandeling.
De psycholoog rapporteert: “
Betrokkene is sterk geneigd tot externaliseren, waarbij hij de verantwoordelijkheid en schuld voor problemen veelal buiten zichzelf legt. Hij heeft maar zeer beperkt oog voor zijn eigen aandeel in de problemen. Betrokkene blijkt volstrekt onvoldoende in staat (en bereid) tot reflecteren op zichzelf.” en “
Ook valt een verhoogde neiging op om zijn probleemgedrag te bagatelliseren. Hij lijkt vooral een sociaal wenselijke façade op te willen houden, waarbij hij vooral positieve karaktereigenschappen benadrukt en negatieve aspecten van zijn persoonlijkheid ontkent.”
Verder spreekt de psycholoog van een “
onmiskenbaar patroon van problematische relaties” en van aanwijzingen voor antisociale en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid.
De psychiater zegt hierover: “
betrokkene lijkt ook echt geen besef van problemen in het eigen functioneren te hebben. Betrokkene ontkent, minimaliseert, of externaliseert eigenlijk alles wat niet positief is, ook als het niet (direct) met de onderhavige zaak te maken heeft.”
Ook ziet de psychiater aan de oppervlakte contouren van een narcistische dynamiek in de persoonlijkheid van verdachte.
De deskundigen stellen vast dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cocaïne en van antisociaal gedrag. Er zijn ook contouren van een persoonlijkheidsstoornis zichtbaar, maar deze kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Met name in relaties heeft verdachte op enkele levensgebieden disfunctioneel gedrag laten zien, maar op andere levensgebieden ook niet, voor zover bekend.
De gedragsdeskundigen wijzen er nog op dat, als het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, er veel risicofactoren zijn voor toekomstig huiselijk geweld
.
Reclassering
De reclassering schat in het meest recente rapport het recidiverisico hoog in, op basis van hun wegingsinstrument bij huiselijk geweld. Daarbij wordt expliciet benoemd dat ook het risico op extreem, dodelijk geweld hoog wordt geacht.
Het advies van de reclassering is een straf zonder voorwaarden, mede gelet op de ontkennende houding, het verloop van eerdere reclasseringstrajecten en de waarschijnlijk sociaal-wenselijke instelling van verdachte bij een eventuele behandeling en toezicht.
De reclassering adviseert wel tot oplegging van gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen op basis van artikel 38v én op basis van artikel 38z.
Recidiverisico
De rechtbank herkent de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen in de verklaringen en de proceshouding van verdachte. Ontkennen, externaliseren en bagatelliseren lijken wezenskenmerken van verdachte te zijn. Hij heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en legt telkens de schuld buiten zichzelf. Hij bagatelliseert zijn drugsgebruik, ontkent vrijwel alle feiten, behalve een “
schermutseling” met [slachtoffer 1] en praat het bezit van een vuurwapen goed. Verder heeft hij gedurende het hele proces steeds verkondigd dat sprake is van een complot van vrijwel al zijn ex-vriendinnen die tegen hem samenspannen. Verdachte heeft op geen enkel moment laten zien dat hij ook maar enig zelfinzicht heeft. Integendeel, hij vindt zichzelf het grote slachtoffer in deze zaak. Dit totale gebrek aan inzicht in zijn problemen en fouten is een belangrijke factor bij het recidivegevaar. Verdachte vindt immers dat hij niets fout heeft gedaan, dus waarom zou hij een volgende keer anders handelen?
Daarnaast baart het vrouwbeeld van verdachte, zoals dat uit het dossier naar voren komt, de rechtbank ernstige zorgen. Zo spreekt hij denigrerend over vrouwen en heeft hij gezegd dat [slachtoffer 1] haar mishandeling “had verdiend” (ook in het bijzijn van haar zoontje).
Verder valt op dat bijna al zijn relaties zijn geëindigd met geweld en/of bedreigingen.
De rechtbank acht het gevaar voor nieuw huiselijk geweld dan ook zeer groot, waarbij er ook een risico is op dodelijk geweld. Des te verontrustender is het dat verdachte zegt (tijdens detentie) alweer een nieuwe relatie te hebben gevonden.
Bij de strafoplegging dient naar het oordeel van de rechtbank terugdringing van het recidiverisico dan ook voorop te staan. Gezien het totale gebrek aan inzicht bij verdachte is daarvoor externe motivatie nodig. De vraag is dan of dit kan worden bereikt met gevangenisstraf of dat daarvoor een tbs-maatregel nodig is.
Tbs-maatregel
Verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarop meer dan vier jaar gevangenisstraf staat, de rechtbank heeft (in navolging van de deskundigen) vastgesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten aan een psychische stoornis leed (namelijk een stoornis in drugsgebruik plus een sterk vermoeden van een persoonlijkheidsstoornis) en er is sprake van gevaar voor personen.
Hiermee is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs. Anders dan de raadsman suggereert is causaliteit tussen de stoornis en het delict geen vereiste daarvoor, zo blijkt uit vaste jurisprudentie. Dat de deskundigen, door de beperkingen van het onderzoek, geen verband hebben kunnen vaststellen staat daaraan dan ook niet in de weg.
Het lijdt overigens voor de rechtbank geen twijfel dat de stoornis in drugsgebruik, de antisociale houding en de narcistische trekken een belangrijke rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de feiten waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld.
Gebleken is dat detentie onvoldoende afschrikkende werking heeft op verdachte. Dat blijkt onder meer uit het feit dat hij, toen hij na een lang voorarrest werd geschorst, binnen twee weken opnieuw werd aangehouden met een geladen vuurwapen en drugs, terwijl hij zonder rijbewijs in een auto reed. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden volstaan met gevangenisstraf - al dan niet met een groot voorwaardelijk deel - om verdachte ervan te weerhouden nieuwe delicten te plegen. Er zal meer moeten gebeuren, namelijk behandeling van de stoornis(sen) van verdachte. En aangezien verdachte daarvoor niet open staat, zal dat moeten plaatsvinden in een gedwongen kader.
Het voorgaande leidt onontkoombaar tot de conclusie dat tbs met dwangverpleging de enige manier is om het recidivegevaar te beteugelen. Vanwege het grote gevaar op nieuw ernstig huiselijk geweld acht de rechtbank dit ook passend en zal zij dit opleggen.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten is naast de tbs-maatregel ook een forse gevangenisstraf passend. Daarbij kan, anders dan de raadsman meent, zeker niet volstaan worden met de tijd die verdachte tot nu toe in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank gaat daarbij, vanwege de stoornis(sen) van verdachte uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel 38v Sr
De rechtbank zal ook de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr opleggen, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor de Belgische [gemeente] (waar [slachtoffer 1] woont). De duur van deze maatregel wordt bepaald op vijf jaar. Per overtreding zal daar vier weken hechtenis tegenover staan met een maximum van zes maanden. Deze maatregel zal ook dadelijk uitvoerbaar worden verklaard omdat ernstig moet worden gevreesd voor herhaling.
Maatregel 38z Sr
De rechtbank ziet verder redenen om aan verdachte ter bescherming van de veiligheid van anderen ook de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.

7.De benadeelde partijen

7.1
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 26.640,64 voor feit 1, 2 en 4 van parketnummer 02-041758-23.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Welke schade kan vergoed worden?
Ten aanzien van de posten camera, schade aan de woning van [slachtoffer 1] door de inval en de ontvreemding van diverse geldbedragen van haar rekening, is de rechtbank van oordeel dat er een onvoldoende rechtstreekse verband bestaat met de tenlastegelegde feiten.
De overige posten hebben wel een rechtstreeks verband met de tenlastegelegde feiten en zijn ook voldoende onderbouwd. De totale materiële schade betreft dan € 6.622,64.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van € 10.000,- heeft de rechtbank gekeken naar de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Zij acht het gevorderde toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,-.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 9.122,64, waarvan € 6.622,64 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van de vordering.
7.2
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 8.472,01 voor feit 5 en 6 van parketnummer 02-041758-23.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Welke schade kan vergoed worden?
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat er een voldoende rechtstreekse verband bestaat met de tenlastegelegde feiten. Die schade kan dan ook worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van € 7.500,- heeft de rechtbank gekeken naar de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Zij acht het gevorderde toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.972,01, waarvan € 972,01 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van de vordering.
7.3
Dienst Vervoer en Ondersteuning
De benadeelde partij Dienst Vervoer en Ondersteuning vordert een schadevergoeding van
€ 272,25 voor het feit tenlastegelegd onder parketnummer 02-229495-23.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Welke schade kan vergoed worden?
Ten aanzien van de post ‘kwijtmaken basisstation’ stelt de rechtbank vast dat het dossier geen ondersteuning bevat dat dit aan verdachte toegeschreven kan worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor deze post een onvoldoende rechtstreekse verband bestaat met het tenlastegelegde feit.
De overige post heeft wel een rechtstreeks verband met het tenlastegelegde feit en is ook voldoende onderbouwd. De totale materiële schade betreft dan € 25,- plus BTW = € 30,25.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 30,25 aan materiële schade. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van de vordering.
7.4
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 02-041758-23 zijn aangetroffen. De voorwerpen 1 en 2 betreffen drugs, feit 3 is begaan met betrekking tot de voorwerpen 3, 4 en 5 en voorwerp 6 dient tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van zeven dagen die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Den Bosch ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 38z, 45, 57, 282, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-0421758-23:
feiten 1 en 5:telkens: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;
feit 2:Mishandeling;
feit 4:Poging tot zware mishandeling;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 6:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
Parketnummer 02-229495-23:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken;
Parketnummer 02-086565-24:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verpleging van overheidswege;
Artikel 38v Wetboek van Strafrecht
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
vijf jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
* [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1987;
* [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 1993;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
vijf jaar zich niet zal ophouden in de [gemeente] te België;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenisbedraagt
vier wekenvoor iedere keer dat niet aan (één van) de maatregelen wordt voldaan.
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet opheft.
- beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn;
Artikel 38z Wetboek van Strafrecht
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. GR Poeder (Omschrijving: G2558869, Wit)
2 ,04 GR Poeder (Omschrijving: G2558862, vermoedelijk cocaïne, Wit)
3 1 STK Pistool (Omschrijving: G2558870, kaliber 7,65 mm, Browning 1910)
4 1 STK Patroonhouder (Omschrijving: G2558872, Patroonhouden zat in doorgeladen pistool, Browning fn)
5 1 STK Munitie (Omschrijving: G2558873, Munitie (mund projectiel) Kogelpatroon, kaliber 7,65 mm Kogelpatroon)
6 1 BUS Pepperspray (Omschrijving: G2561207, Cs Eurogas);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest d.d. 26 januari 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 20-000524-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 7 dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 9.122,64, waarvan € 6.622,64 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2023 tot aan de dag der voldoening.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feiten 1, 2 en 4),
€ 9.122,64te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
80 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 1.972,01, waarvan € 972,01 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2023 tot aan de dag der voldoening.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feiten 5 en 6),
€ 1.972,01te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
29 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
Dienst Vervoer en Ondersteuning
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Dienst Vervoer en Ondersteuning van
€ 30,25aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 december 2022 tot aan de dag der voldoening.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
Dienst Vervoer en Ondersteuning(parketnummer02-229495-23),
€ 30,25te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
1 dag gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 mei 2024.
Mr. J. van Riet is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.