[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op 1 augustus 1967, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, door de raadsvrouw opgegeven postadres: [postadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2008 te Lekkerkerk, gemeente Nederlek, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat opzet:
- verkleed in politiekleding heeft aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 1] en (daarbij) heeft gezegd: "Politie Rotterdam, doe open" en/of (vervolgens) via de keukendeur de woning van die [slachtoffer 1] is binnengelopen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat er cocaïne in één van de zaken van die [slachtoffer 1] was gevonden en dat hij (die [slachtoffer 1]) mee moest en/of
- één of meerdere ma(a)l(en) op en/of tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- pepperspray, althans enige (prikkende en/of bijtende) vloeistof, in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gespoten en/of
- de armen van die [slachtoffer 1] met tie wraps heeft geboeid en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "meegaan" en/of
- die [slachtoffer 1] heeft meegesleurd richting de uitgang van de woning van die [slachtoffer 1];
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2008 te Lekkerkerk, gemeente Nederlek,, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet
- verkleed in politiekleding heeft aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 1] en (daarbij) heeft gezegd: "Politie Rotterdam, doe open" en/of (vervolgens) via de keukendeur de woning van die [slachtoffer 1] is binnengelopen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat er cocaïne in één van de zaken van die [slachtoffer 1] was gevonden en dat hij (die [slachtoffer 1]) mee moest en/of
- één of meerdere ma(a)l(en) op en/of tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- pepperspray, althans enige (prikkende en/of bijtende) vloeistof, in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gespoten en/of
- de armen van die [slachtoffer 1] met tie wraps heeft geboeid en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "meegaan" en/of
- die [slachtoffer 1] heeft meegesleurd richting de uitgang van de woning van die [slachtoffer 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2008 te Lekkerkerk, gemeente Nederlek, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]),
- één of meerdere ma(a)l(en) op en/of tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of
- één of meerdere ma(a)l(en) een zogenoemd "knietje' heeft gegeven en/of
- één of meerdere ma(a)l(en) op en/of tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 18 april 2008 te Lekkerkerk, gemeente Nederlek,, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet:
- verkleed in politiekleding heeft aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 2] en (daarbij) heeft gezegd: "Politie Rotterdam, doe open" en/of (vervolgens) via de keukendeur de woning van die [slachtoffer 2] is binnengelopen en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat er cocaïne in één van de zaken van haar partner was gevonden en/of
- dreigend op die [slachtoffer 2] is afgelopen en/of
- die [slachtoffer 2] bij haar schouders heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer 2] (hardhandig) heeft omgedraaid en/of die [slachtoffer 2] tegen de muur heeft aangeduwd en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij zich moest omdraaien en haar handen op haar rug moest doen terwijl hij tiewraps vasthad;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Daarbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde
Volgens de in de rechtspraak en literatuur bestaande opvattingen is sprake van vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 Sr indien iemand zich niet meer fysiek kan bewegen of verplaatsen dan wel indien iemand zodanig is gekneveld dat die zich niet meer (zelfstandig) kan voortbewegen. Het moet gaan om het benemen van de feitelijke mogelijkheid om zich te verplaatsen, van de vrijheid om te gaan en te staan waar men wil. Daarbij is van belang dat niet alleen de fysieke beperking van iemands bewegingsvrijheid strafbaar is, bijvoorbeeld door iemand op te sluiten of feitelijk te verhinderen weg te lopen, maar dat de strafbare ontneming van de bewegingsvrijheid ook door het aanjagen van angst bewerkstelligd kan worden.
Deze uitleg van het begrip ‘wederrechtelijke vrijheidsberoving’ leidt het hof bij toepassing daarvan op de onderhavige zaak tot de volgende beschouwingen.
Hoewel aangever [slachtoffer 1] als gevolg van de aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen gedurende zeer korte tijd enigszins in zijn bewegingsvrijheid was beperkt, leveren die gedragingen naar het oordeel van het hof niet op een
voltooidevrijheidsberoving als bedoeld in artikel 282 Sr. Het vastbinden van de handen en het vervolgens kortstondig meesleuren van die [slachtoffer 1], waarna deze al snel wist te ontkomen, kan naar het oordeel van het hof niet zonder meer als zodanig worden beschouwd.
Het hof acht het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ditzelfde lot treft het onder 2 tenlastegelegde.
Op grond van (in het bijzonder) de verklaringen van de partner van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], kan worden vastgesteld dat de nepagent bij binnenkomst in de gezamenlijke woning zwaaide met een formulier en tegen haar zei dat ze werd aangehouden, dat de nepagent haar vervolgens richting een muur heeft geduwd, hij wilde dat zij zich omdraaide en dat hij op dat moment tiewraps in zijn hand had. Vervolgens kwam [slachtoffer 1] de trap af, waarop de nepagent zijn aandacht naar hem verplaatste.
Naar het oordeel van het hof kan het voorgaande handelen, ook in samenhang met de overige aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen, ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm, niet zonder meer worden gekwalificeerd als een poging om [slachtoffer 2] wederrechtelijk van haar vrijheid te beroven en beroofd te houden. Mede gelet op de uitleg zoals die moet worden gegeven aan het begrip ‘wederrechtelijke vrijheidsberoving’, kan op grond van hetgeen is vast te stellen met betrekking tot het handelen van de nepagent en het doel dat deze daar (mogelijk) mee heeft gehad, niet zonder meer worden vastgesteld dat sprake was van het voornemen [slachtoffer 2] wederrechtelijk van haar vrijheid te beroven en dat, toen de nepagent zijn aandacht verplaatste naar [slachtoffer 1], reeds sprake was van een begin van uitvoering daarvan.
Het hof zal de verdachte om die reden vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks18 april 2008 te Lekkerkerk, gemeente Nederlek, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet
- verkleed in politiekleding heeft aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 1] en (daarbij) heeft gezegd: "Politie Rotterdam, doe open" en
/of (vervolgens
)via de keukendeur de woning van die [slachtoffer 1] is binnengelopen en
/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat er cocaïne in één van de zaken van die [slachtoffer 1] was gevonden en dat hij (die [slachtoffer 1]) mee moest en
/of
-
één ofmeerdere ma
(a)l(en) op en/of tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
/of
- pepperspray, althans enige (prikkende en/of bijtende) vloeistof, in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gespoten en
/of
- de armen van die [slachtoffer 1] met tiewraps heeft geboeid en
/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "meegaan" en
/of
- die [slachtoffer 1] heeft meegesleurd richting de uitgang van de woning van die [slachtoffer 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. In dit verband heeft de verdediging naar voren gebracht dat de resultaten van het DNA-onderzoek betreffende de plakbaard niet zonder meer voor het bewijs mogen worden gebruikt, nu de daaromtrent opgemaakte rapporten elkaar tegenspreken. De omstandigheid dat DNA van de verdachte op een politiemotorjack, plakbaard en handschoenen is aangetroffen, kan niet bijdragen aan een bewezenverklaring, nu niet kan worden vastgesteld dat genoemde kledingstukken tijdens het onderhavige incident zijn gedragen of gebruikt. Bovendien heeft de verdachte in een eerder stadium een alternatieve verklaring voor het aantreffen van zijn DNA op de jas en de plakbaard gegeven. Nu die verklaring niet wordt weerlegd door de overige stukken in het dossier, kan die verklaring niet als onaannemelijk of ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Voor wat betreft een nadere onderbouwing van het standpunt verwijst het hof naar de door de raadsvrouw overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 18 april 2008 hebben gebeurtenissen plaatsgevonden, waarbij aangever [slachtoffer 1] in zijn woning aan de [adres slachtoffer 1] te Lekkerkerk is aangevallen, geboeid en is meegesleurd. De dader had een baard en een snor. Hij droeg een motorjack van de politie. Bij het boeien zijn tiewraps gebruikt. Nadat de overvaller de woning had verlaten, heeft hij een bestuurder van een personenauto gedwongen hem mee te nemen richting Krimpen aan den IJssel.
De technische recherche heeft in en rondom de bewuste woning onderzoek verricht. Op een traptrede zijn handschoenen en een baseballpetje gevonden die door de dader zijn achtergelaten.
In een klikobak in de achtertuin van een woning aan de [adres 2] te Krimpen aan den IJssel heeft de politie een motorjack van de politie aangetroffen. In een van de jaszakken bleken twee tiewraps te zitten. In de rechterjaszak zat een deel van een plakbaard. De genoemde goederen zijn daar kennelijk achtergelaten door de dader.
Het motorjack, de handschoenen, de plakbaard, de tiewraps en de baseballpet zijn veiliggesteld en bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humane biologische sporen.
Het motorjack is bemonsterd aan de kraag aan de binnenzijde (SIN-nummer AAGK2512NL) en aan de binnenzijde van het rechtermanchet (SIN-nummer AAGK2513NL).
De plakbaard is onder nummer FMA160#01 veiliggesteld voor onderzoek en bemonsterd. Voorts is de achterzijde van het resterende deel van de plakbaard bemonsterd en voorzien van nummer FMA160#02. De bemonstering van de baseballpet is voorzien van nummer FMA155. De bemonstering van de handschoenen is voorzien van DNA-zegel FMA156.
Vervolgens zijn de sporen aangeboden voor DNA-onderzoek.
Aan de hand van de uitkomsten van de DNA-onderzoeken uitgevoerd op de bemonsteringen van de handschoenen, de plakbaard en het motorjack stelt het hof het volgende vast:
- in de bemonsteringen FMA160#01 en FMA160#02 (achterzijde plakbaard) is telkens een (afgeleid) DNA-hoofdprofiel aangetroffen dat meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan de verdachte verwante) persoon;
- in de bemonsteringen FMA156#04 (buitenzijde van de palm van de rechterhandschoen), FMA156#05 (binnenzijde van de linkerhandschoen) en FMA156#06 (binnenzijde van de rechterhandschoen) is telkens een DNA-mengprofiel aangetroffen dat meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA van de verdachte bevat en willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van willekeurige onbekende personen;
- in de bemonsteringen FMA156#02 (handschoen links palmzijde) en FMA156#03 (handschoen rechts rugzijde) is een DNA-profiel van de verdachte aangetroffen;
- in een bemonstering van de binnenzijde van de kraag van het motorjack en van de binnenzijde van het rechtermanchet van het motorjack is eveneens een DNA-profiel van de verdachte aangetroffen;
- in de bemonstering FMA155#01 (van de binnenrand van de baseballpet) is een DNA-profiel aangetroffen dat meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering een relatief grote hoeveelheid DNA bevat van verdachte [naam medeverdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering een relatief grote hoeveelheid DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Hetgeen de verdediging ten aanzien van het (meest recent door het NFI uitgevoerde) DNA-onderzoek betreffende de plakbaard naar voren heeft gebracht, vormt voor het hof geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van dat onderzoek en de uitkomsten daarvan. De omstandigheid dat in het NFI-rapport d.d. 12 september 2008 staat dat uit de bemonstering FMA160#02 een DNA-mengprofiel is verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal twee personen, terwijl in de nieuwe rapportage nog slechts over het DNA-profiel van één persoon (te weten dat van de verdachte) wordt gesproken, wordt verklaard in het NFI-rapport d.d. 7 april 2022. Daarin staat (blz. 6 onder Toelichting bij Tabel 2 onder 2):
“In dit DNA-profiel zijn ook enkele kenmerken zichtbaar waarvan niet duidelijk is of het DNA-kenmerken van minimaal één andere persoon of technische artefacten zijn. Deze kenmerken zijn niet geschikt om te betrekken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.”
Het hof zal de resultaten van dat DNA-onderzoek dan ook voor het bewijs gebruiken. Ook ten aanzien van de overige DNA-onderzoeken is het hof niet gebleken van onregelmatigheden die het gebruik van de resultaten daarvan in de weg staan.
Het hof komt op grond van de resultaten van de DNA-onderzoeken, in onderlinge samenhang bezien en ook bezien in samenhang met de overige op grond van de bewijsmiddelen vast te stellen feiten en omstandigheden, tot de conclusie dat de verdachte degene is geweest die op 18 april 2008 de woning aan de [adres slachtoffer 1] te Lekkerkerk is binnengedrongen en zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat het DNA van de verdachte op een ander moment op de (delict-gerelateerde) kledingstukken en plakbaard terecht is gekomen, zoals de verdediging heeft gesuggereerd, acht het hof, gelet op het aantal plaatsen en goederen waarop het DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen en de bewijskracht ervan, niet aannemelijk geworden, temeer daar die alternatieve lezing geen verklaring biedt voor het aantreffen van het DNA van de verdachte op de twee handschoenen die op de plaats delict zijn aangetroffen en door de dader zijn achtergelaten. Daarbij komt dat de alternatieve lezing van de verdachte geen steun vindt in de brief d.d. 21 maart 2022 van de officier van justitie en voor wat betreft de bewering dat de verdachte destijds als informant tegenover de politie verklaringen zou hebben afgelegd over zijn criminele contacten van destijds zelfs wordt tegengesproken. Ook overigens biedt het dossier geen steunbewijs voor de lezing van de verdachte. Het hof schuift die dan ook als niet geloofwaardig terzijde.
De omstandigheid dat op de baseballpet DNA-materiaal van een ander dan de verdachte is aangetroffen doet aan het oordeel van het hof niet af. In dit verband verwijst het hof naar de verklaring van de getuige [naam getuige], die heeft verklaard een man op het erf van de bewuste woning te hebben zien staan die kennelijk niet herkend wilde worden en bij het wegrennen een baseballpet verloor. Die man, waarover ook aangever [slachtoffer 1] verklaart, betreft de vermoedelijk tweede dader over wie de aangevers ook hebben verklaard en derhalve niet de drager van het politiejack. Deze tweede dader is echter niet in de bewuste woning geweest. Kennelijk heeft [slachtoffer 2] bij vergissing verklaard dat (ook) de nepagent een pet droeg.
Nu het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde komt, verwerpt het hof het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving van
[slachtoffer 1]. Daarbij heeft de verdachte geweld tegen het slachtoffer gebruikt. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de bewegingsvrijheid van het slachtoffer, maar ook op zijn lichamelijke integriteit. Daarbij komt dat het feit zich heeft afgespeeld in de woning van het slachtoffer in het bijzijn van zijn partner en kinderen. Een woning is een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Uit de verklaring die de partner van het slachtoffer op 11 februari 2020 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, leidt het hof af dat het bewezenverklaarde feit niet alleen destijds door haar en de kinderen als zeer ingrijpend is ervaren, maar nog steeds impact op haar heeft.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2023. Hieruit volgt dat de verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van misdrijven, waaronder feiten met een geweldscomponent.
Afweging ten aanzien van de straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit is het hof van oordeel dat – ondanks het tijdsverloop - niet met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur kan worden volstaan.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op straffen die voor woningovervallen plegen te worden opgelegd, aangezien het bewezenverklaarde zich daar tot op zekere hoogte mee laat vergelijken.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Op 4 maart 2014 heeft het eerste verhoor van de verdachte plaatsgevonden. Het hof merkt die datum aan als aanvang van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft de zaak op 10 december 2020 inhoudelijk behandeld, waarna zij op 24 december 2020 uitspraak heeft gedaan.
Het hof komt ten aanzien van de eerste procesfase tot de conclusie dat de redelijke termijn met vier jaar en ruim negen maanden is overschreden. Dat dient te leiden tot strafvermindering.
De officier van justitie heeft op 7 januari 2021 hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2023 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarna op 7 februari 2023 arrest wordt gewezen.
Het hof komt ten aanzien van de tweede procesfase tot de conclusie dat de redelijke termijn met een maand is overschreden. Het hof zal, gelet op de geringe mate van overschrijding, in zoverre echter volstaan met de constatering daarvan.
Ook wat betreft de totale duur van het proces is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat.
Het hof zal aan de verdachte daarom in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, welke straf het hof onder de hiervoor in overweging genomen omstandigheden in beginsel passend en geboden acht, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden opleggen. Daarbij merkt het hof op dat de vrijspraak van het als feit 2 tenlastegelegde en de vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair het hof niet brengt tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Naar het oordeel van het hof doen de genoemde vrijspraken niet af aan de aard en ernst van het handelen van de verdachte. Het bewezenverklaarde rechtvaardigt dan ook zonder meer de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.