ECLI:NL:RBZWB:2024:3008

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/9016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een in België woonachtige belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2024, wordt het beroep van een in België woonachtige belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, inclusief belastingrente. De inspecteur verklaarde het bezwaar van de belanghebbende gegrond en verminderde de aanslag en de belastingrente. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur de aanslag niet naar een te hoog bedrag heeft opgelegd, met name of het premie-inkomen voor de heffing van de premie volksverzekeringen correct is vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur het premie-inkomen van de belanghebbende op € 29.214 heeft vastgesteld, wat correct is. Dit bedrag is berekend op basis van de looninkomsten en de UWV-uitkering, verminderd met een aftrekpost voor de eigenwoningregeling. De rechtbank wijst erop dat het premie-inkomen en het belastbare inkomen voor de inkomstenbelasting niet hetzelfde zijn, en dat de UWV-uitkering niet is meegenomen in de berekening van het belastbare inkomen voor de inkomstenbelasting vanwege een belastingverdrag tussen Nederland en België. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag terecht heeft gehandhaafd en dat er geen aanleiding is om af te wijken van de beschikking belastingrente.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (België), belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 juli 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. De inspecteur heeft daarbij ook belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de beschikking belastingrente verminderd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende, bijgestaan door [naam] , en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 niet naar een te hoog bedrag heeft opgelegd. Het gaat uitsluitend nog om de vraag of het premie-inkomen voor de heffing van de premie volksverzekeringen niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld. De hoogte van het inkomen voor de inkomstenbelasting is tussen partijen niet (meer) in geschil.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aanslag niet naar een te hoog bedrag heeft opgelegd, omdat de inspecteur het premie-inkomen op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woonde in het jaar 2020 in België.
3.1.
Belanghebbende heeft uit Nederland inkomsten uit loondienst (€ 20.228) en een uitkering van het UWV (€ 12.971) ontvangen. Over zowel de looninkomsten als over de UWV-uitkering is loonheffing ingehouden. Daarnaast heeft belanghebbende in haar aangifte een aftrekpost eigenwoningregeling opgenomen van € 3.985.
3.2.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2020 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 20.228, zijnde de looninkomsten. Het premie-inkomen heeft de inspecteur vastgesteld op € 29.214, zijnde de looninkomsten en de UWV-uitkering verminderd met de aftrekpost eigenwoningregeling.
3.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de over de UWV-uitkering ingehouden loonheffing. De inspecteur heeft daarom de aanslag verminderd en daarbij de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Het in de aanslag vastgestelde premie-inkomen heeft de inspecteur gehandhaafd.

Motivering

4. Belanghebbende is het niet eens met het vastgestelde premie-inkomen. Volgens belanghebbende is het premie-inkomen te hoog vastgesteld, omdat de UWV-uitkering daarin is meegenomen, terwijl die uitkering bij de berekening van de inkomstenbelasting niet is meegenomen.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de Verordening die gaat over de coördinatie van socialezekerheidsstelsels is belanghebbende onderworpen aan de sociale zekerheidswetgeving in Nederland, omdat zij in Nederland werkt. [1] Daarom is belanghebbende in Nederland premieplichtig voor de volksverzekeringen. [2] De premie voor de volksverzekeringen wordt op grond van de Nederlandse wetgeving [3] berekend over het premie-inkomen. In de Nederlandse wet [4] is bepaald dat onder premie-inkomen wordt verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning, zoals bepaald volgens de regels van hoofdstuk drie van de Wet inkomstenbelasting 2001. In dat hoofdstuk wordt als belastbaar inkomen uit werk en woning aangemerkt het gezamenlijke bedrag van (onder meer) het belastbare loon en de belastbare inkomsten uit eigen woning. [5] Het gaat dan om het totale (wereld)inkomen, waarbij het niet uitmaakt waar dat inkomen belast is met inkomstenbelasting. Voor belanghebbende gaat het dan om de inkomsten uit loondienst (€ 20.228) en de uitkering van het UWV (€ 12.971) verminderd met de aftrek eigen woning van € 3.985. Het premie-inkomen van belanghebbende bedraagt dus € 29.214.
4.2.
Dat, zoals belanghebbende stelt, de UWV-uitkering niet is meegenomen bij het bepalen van het inkomen voor de heffing van inkomstenbelasting, is juist. Het inkomen voor de inkomstenbelastingheffing is niet hetzelfde als het premie-inkomen. Dat het belastbaar inkomen voor de heffing van inkomstenbelasting in dit geval lager is, is het gevolg van toepassing van het belastingverdrag tot het vermijden van dubbele belasting tussen Nederland en België. Op grond van dat verdrag mag Nederland geen belasting heffen over de UWV-uitkering die belanghebbende ontvangt, omdat de heffing daarover is toegewezen aan België. Het belastingverdrag speelt echter geen rol bij het bepalen van het premie-inkomen voor de volksverzekeringen. Voor het bepalen van de hoogte van het premie-inkomen is de Nederlandse wetgeving van belang (zie hiervoor onder 4.1). Tot het premie-inkomen van belanghebbende dienen daarom zowel de looninkomsten als de UWV-uitkering te worden gerekend. Belanghebbende heeft daarnaast recht op een aftrekpost in verband met de eigenwoningregeling.
4.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur het premie-inkomen terecht heeft vastgesteld op € 29.214. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Het bedrag van de belastingrente volgt het bedrag van de aanslag.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV 2020 en de beschikking belastingrente worden gehandhaafd.
5.1.
De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met het vergoeden van het griffierecht en de door belanghebbende gemaakte reiskosten van € 77,84. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 77,84 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 7 mei 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 11, derde lid, van de Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees parlement en de raad van 29 april 2004 betreffende coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
2.Artikel 6 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
3.Artikel 7 van de Wfsv.
4.Artikel 8, eerste lid, van de Wfsv.
5.Artikel 3.1 Wet inkomstenbelasting 2001.