ECLI:NL:RBZWB:2024:3007
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en belastingrente over pensioenuitkering
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 mei 2024, wordt het beroep van een belanghebbende beoordeeld met betrekking tot de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2019 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank heeft op 23 april 2024 een zitting gehouden waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst aanwezig waren. De inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].
De rechtbank oordeelt dat de aanslag IB voor het jaar 2019 moet worden vernietigd, in overeenstemming met het standpunt van de inspecteur dat Nederland geen heffingsrecht toekomt. Dit betekent dat de belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als beroepsfase. De rechtbank legt uit dat de belanghebbende in 2019 in België woonde en een lijfrente-uitkering en een pensioenuitkering ontving, waarvan een deel aan zijn ex-partner is doorgestort. De inspecteur had de aanslag IB opgelegd door zowel de lijfrente- als de pensioenuitkering in aanmerking te nemen, inclusief het deel dat aan de ex-partner was doorgestort.
De rechtbank vernietigt de aanslag IB 2019 en de beschikking belastingrente, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden, evenals een proceskostenvergoeding van € 2.060. Deze vergoeding is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de gemachtigde een bezwaarschrift en een beroepschrift heeft ingediend en heeft deelgenomen aan de zitting. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.