ECLI:NL:RBZWB:2024:2966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/3546 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 27 oktober 2022 besloten om per 24 januari 2022 geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 7 juni 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 11 april 2024 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en het UWV vertegenwoordigd was door een verzekeringsarts.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De beoordeling was gebaseerd op medische rapporten van een arts en een verzekeringsarts van het UWV, die de beperkingen van eiseres hebben vastgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat haar klachten zijn onderschat en dat er onjuistheden in de rapporten staan. De rechtbank oordeelt echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van het UWV juist zijn. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de medische beoordeling van het UWV in twijfel trekken.

De rechtbank concludeert dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd, omdat eiseres niet voldoet aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3546 WIA

uitspraak van 25 april 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.H.J. aan de Stegge,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 27 oktober 2022 (primair besluit) geweigerd per 24 januari 2022 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.
1.2
Met het bestreden besluit van 7 juni 2023 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde die via een telefonische verbinding heeft deelgenomen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Grinsven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 24 januari 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
4. Eiseres is werkzaam geweest als verkoopmedewerkster tankstation. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege lichamelijke klachten na een ongeval.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV. Het rapport van de arts is gecontrasigneerd door een verzekeringsarts.
5.1
De arts heeft het dossier van eiseres, met daarin informatie van onder meer een kno-arts en neuroloog, bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur. Op het spreekuur heeft oriënterend psychisch en gericht lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Verder heeft de arts informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres. De arts is tot de conclusie gekomen dat eiseres verminderde benutbare mogelijkheden heeft voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 september 2022.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting en haar na afloop daarvan tijdens het spreekuur psychisch onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van het medische dossier van eiseres en de door eiseres in bezwaar overgelegde medische informatie. Volgens de verzekeringsarts b&b leiden de bezwaren van eiseres deels tot herziening van het door de arts ingenomen standpunt. De verzekeringsarts b&b heeft de door de arts opgestelde FML op 6 juni 2023 aangepast en aangevuld.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar klachten fors zijn onderschat en dat in de rapporten van de (verzekerings)artsen meerdere onjuistheden staan vermeld. Het verzekeringsgeneeskundige onderzoek is onzorgvuldig. Eiseres meent dat zij meer dan 80% arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van haar stellingen, heeft eiseres een contra-expertise van [verzekeringsarts] ( [verzekeringsarts] ) van 20 oktober 2023 overgelegd.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 mei 2022 [1] gesteld dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat er geen lichamelijk onderzoek in bezwaar heeft plaatsgevonden. Allereerst geldt dat de uitspraak waar eiseres naar verwijst ziet op de situatie dat een belanghebbende niet is onderzocht door een als zodanig geregistreerde verzekeringsarts (bezwaar en beroep), terwijl eiseres in de bezwaarfase is gezien door de (geregistreerde) verzekeringsarts b&b. Daarnaast is het zo dat de verzekeringsarts b&b eiseres weliswaar niet lichamelijk heeft onderzocht, maar dit maakt het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig, aangezien eiseres in de primaire fase wel lichamelijk is onderzocht door de arts. Bovendien, zoals uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt en ter zitting namens het UWV is bevestigd, heeft de verzekeringsarts b&b op basis van het verhaal dat eiseres tijdens de hoorzitting heeft verteld en de beschikbare medische informatie geconcludeerd dat een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde had omdat de klachten van eiseres al voldoende duidelijk waren om tot een oordeel te komen over de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte tot deze conclusie is gekomen en onzorgvuldig heeft gehandeld door niet ook zelf een lichamelijk onderzoek te verrichten.
Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder aan haar handen en nek. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van deze klachten rekening gehouden. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. De rechtbank overweegt in dit verband dat de (verzekerings)artsen terecht zijn uitgegaan van de medisch te objectiveren beperkingen. Volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving van een betrokkene van haar klachten niet beslissend bij de beoordeling van de vraag welke objectieve beperkingen vast te stellen zijn. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de (verzekerings)artsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de informatie van SMC ConAct van 18 mei 2021 in bezwaar al door eiseres is overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie in die fase al meegewogen bij zijn beoordeling. Voor de brief van [revalidatiearts] van 3 juli 2023 geldt dat deze dateert van na de datum in geding. Ten aanzien van de contra-expertise van [verzekeringsarts] overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b hierop uitvoerig heeft gereageerd in de rapportage van 19 maart 2024. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat er geen medisch objectiveerbaar substraat aan de handklachten van eiseres ten grondslag ligt en er dus geen aanleiding is om eiseres beperkt te achten ten aanzien van het gebruik van muis en toetsenbord. Naar het oordeel van de rechtbank merkt de verzekeringsarts b&b in dit verband terecht op dat het onderzoek door [verzekeringsarts] ruim anderhalf jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden, zodat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat zijn bevindingen ook al aan de orde waren op de datum in geding. Ook ten aanzien van de door [verzekeringsarts] voorgestelde beperking op de aspecten vasthouden van de aandacht en omgaan met frequente storingen en onderbrekingen heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank afdoende uiteengezet waarom geen medisch redenen aanwezig zijn om deze beperkingen aan te nemen. De rechtbank zal de verzekeringsarts b&b dan ook volgen in zijn stelling dat er geen aanleiding is om de FML op deze items aan te passen.
Niet gebleken is dat in de FML van 6 juni 2023 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Ter zitting heeft eiseres aangegeven het advies te hebben gekregen om met traumabehandeling te starten en dat er op korte termijn een neuropsychologisch onderzoek (NPO) zal worden uitgevoerd. De rechtbank merkt ter voorlichting van eiseres op dat in dit beroep het bestreden besluit ter beoordeling voorligt en daarmee de beoordeling per de datum in geding, 24 januari 2022. Latere ontwikkelingen moeten daarbij dus buiten beschouwing blijven. De rechtbank wijst eiseres erop dat zij bij een na de datum in geding ingetreden toename van haar beperkingen hiervan melding kan maken bij het UWV en om herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid kan verzoeken.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: baliemedewerker (service en info) (sbc-code 315150), administratief medewerker afhandelingen (sbc-code 515080) en schadecorrespondent (sbc-code 516080).
6.1
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een contra-expertise van [arbeidsdeskundige] ( [arbeidsdeskundige] ) van 12 november 2023 overgelegd.
6.2
De beroepsgronden van eiseres geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. De contra-expertise van [arbeidsdeskundige] geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. [arbeidsdeskundige] heeft niet gesteld dat de geduide functies niet geschikt zijn. Wel heeft [arbeidsdeskundige] aangegeven dat deze functies na aanpassing van de FML zoals door [verzekeringsarts] voorgesteld vermoedelijk niet (volledig) haalbaar zijn voor eiseres, maar zoals hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om [verzekeringsarts] te volgen en eiseres meer of anders beperkt te achten. Dit betekent dat aan de stelling van [arbeidsdeskundige] geen waarde kan worden gehecht. Overigens heeft [arbeidsdeskundige] nagelaten om toe te lichten waarom de geduide functies in het geval van aanpassing van de FML niet passend zouden zijn voor eiseres.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
7. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 januari 2022 heeft vastgesteld op 0%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 24 januari 2022.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 24 januari 2022.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding en/of een schadevergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 25 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.