In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 564.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 500.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 12 december 2023, waarbij zowel de belanghebbende als vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de vergelijkingsmethode gehanteerd, waarbij de waarde van de woning wordt bepaald aan de hand van verkoopopbrengsten van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van de belanghebbende en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelt dat de gebruikte vergelijkingsobjecten qua uitstraling, ligging, bouwjaar en oppervlakte voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van proceskosten en het door hem betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.