ECLI:NL:RBZWB:2024:2919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/10849
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2024, wordt het verzoek van belanghebbende om een proceskostenvergoeding afgewezen. Belanghebbende had haar beroep ingetrokken tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, dat op 1 november 2023 was genomen. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar deze heeft niet gereageerd. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de heffingsambtenaar op 22 februari 2024 de naheffingsaanslag heeft ingetrokken, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Belanghebbende verzoekt om een vergoeding van € 50,- voor de tijd en moeite die zij heeft besteed aan het indienen van het beroep, evenals € 7,- voor reiskosten. De rechtbank stelt vast dat een proceskostenvergoeding alleen mogelijk is voor kosten zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Kosten voor tijdverzuim en reis- en verblijfskosten voor het bijwonen van een zitting zijn niet vergoedbaar, aangezien er geen zitting heeft plaatsgevonden.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk ongegrond af, maar merkt op dat de heffingsambtenaar wel verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Belanghebbende moet zich hiervoor wenden tot de heffingsambtenaar. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

drs. [belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van de heffingsambtenaar van 1 november 2023.
1.1.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar heeft hierop niet gereageerd.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 13 november 2024 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard. De heffingsambtenaar heeft op 22 februari 2024 de naheffingsaanslag met [aanslagnummer] ingetrokken. Hiermee is de heffingsambtenaar tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
Moet de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende vergoeden?
5. De heffingsambtenaar is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende een vergoeding van € 50,- verzoekt in verband met de tijd en moeite die zij kwijt is geweest voor het indienen van beroep. Daarnaast verzoekt belanghebbende om een vergoeding van € 7,- voor reiskosten om de codering van de parkeermeter te controleren. De rechtbank merkt op dat een proceskostenveroordeling alleen mogelijk is voor kosten zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Een proceskostenvergoeding kan niet worden gevraagd voor het tijdverzuim in verband met het lezen of het schrijven van stukken. Daarnaast zien de in het formulier genoemde reis- en verblijfkosten op de kosten van een belanghebbende om een zitting bij te kunnen wonen. Van een zitting is geen sprake geweest. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3] . Belanghebbende moet zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 6 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.