In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de ingehouden loonheffingen over het jaar 2021, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar inderdaad niet tijdig is ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 14 maart 2022, terwijl het bezwaarschrift pas op 15 september 2023 door de inspecteur is ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de reden die de belanghebbende aanvoert voor de te late indiening, namelijk zijn emigratie naar Spanje en het niet ontvangen van post, geen verontschuldiging vormt. De rechtbank benadrukt dat de belanghebbende in staat was om binnen de wettelijke termijn bezwaar te maken, maar dit niet heeft gedaan. Bovendien verklaart de rechtbank zich onbevoegd voor zover het beroep gericht is tegen de beslissing van de inspecteur om de aanslag niet ambtshalve te verminderen, aangezien deze beslissing niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. De rechtbank concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep ongegrond is, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.