ECLI:NL:RBZWB:2024:284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
23/2220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing compensatievergoeding bij belanghebbende na overlijden echtgenoot en voortzetting onderneming

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de compensatievergoeding die belanghebbende heeft ontvangen, volledig belast dient te worden als nagekomen bate. Belanghebbende had in 2020 een compensatievergoeding van € 299.383 ontvangen voor rentederivaten, welke zij als nagekomen baten in haar aangifte IB/PVV had opgenomen. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd op basis van deze aangifte, maar belanghebbende betwistte de toerekening van de compensatievergoeding aan haar winst uit onderneming, stellende dat deze toekwam aan de kinderen van haar overleden echtgenoot.

De rechtbank overweegt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet de rechthebbende is van de compensatievergoeding. De rechtbank concludeert dat de compensatievergoeding volledig bij belanghebbende belast dient te worden, omdat zij de onderneming na het overlijden van haar echtgenoot heeft voortgezet en de compensatievergoeding als winst uit onderneming moet worden aangemerkt. De rechtbank verwerpt ook de stelling van belanghebbende dat de kosten van de rentederivaten niet volledig in aanmerking zijn genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2220

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. drs. J.H.J.M. van Boekel),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 277.634 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 822 (de aanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld door [naam] , bijgestaan door de gemachtigde en mr. M.J.A. van Horssen RB. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de compensatievergoeding aan belanghebbende toekomt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is tevens in geschil of de compensatievergoeding volledig bij belanghebbende belast dient te worden als winst uit onderneming en of daarbij tevens rekening dient te worden gehouden met gemaakte (advies)kosten. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag tot het juiste bedrag vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende was op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [de echtgenoot] en heeft samen met hem vier kinderen. In de huwelijkse voorwaarden, die een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen inhouden, was een finaal verrekenbeding opgenomen in geval dat het huwelijk ontbonden zou worden door overlijden.
4.1.
Belanghebbende exploiteerde vanaf 1990 samen met de echtgenoot een zeugenbedrijf in de vorm van een maatschap. Het winstaandeel van belanghebbende bedroeg 40% en van de echtgenoot 60%. In de akte van maatschap is voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

EINDE VAN MAATSCHAP MET RECHT VAN VOORTZETTING
Artikel 12
1. In geval van overlijden van een vennoot heeft de overblijvende vennoot het recht om de zaken van de maatschap onder dezelfde handelsnaam voort te zetten onder de gehoudenheid alle passiva en verplichtingen van de maatschap voor zijn rekening te nemen. Zijn verlangen daartoe moet hij binnen drie maanden na het overlijden per aangetekende brief kenbaar maken aan de rechtverkrijgenden van de overleden vennoot. Indien de vennoot als gevolg van overmacht zijn wil niet kan uiten, vangt die termijn eerst aan bij het einde van de overmacht. Die termijn zal in ieder geval een jaar na het beeindigen van de maatschap zijn verstreken.
2. Door het binnen drie maanden na het overlijden van de andere vennoot kenbaar maken van zijn verlangen als in lid 1 bedoeld, zullen alle zaken die op het tijdstip van het eindigen van de maatschap aan haar toebehoren en die op naam van de maatschap zijn gesteld, verblijven aan de voortzettende vennoot.
(…)
EINDE VAN DE MAATSCHAP GEVOLGD DOOR LIQUIDATIE
Artikel 14
1. In geval van eindigen van de maatschap zal zo spoedig mogelijk tot vereffening van de zaken van de ontbonden maatschap worden overgegaan en wel
(…)
b. door de overblijvende vennoot in geval van beeindiging, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het recht van voortzetting.”
4.2.
Tot het buitenvennootschappelijk vermogen van de echtgenoot behoorde het bedrijfsvastgoed waarin de onderneming van de maatschap werd uitgeoefend (het bedrijfsvastgoed) met financiering van de Rabobank (de financiering). Aan de financiering waren twee rentederivaten gekoppeld met een looptijd van tien jaar die zijn afgesloten op 1 januari 2009 en 1 september 2009 (de rentederivaten).
4.3.
Op [datum] 2009 is de echtgenoot overleden. In de aangifte IB/PVV 2009 van de echtgenoot is een stakingswinst in aanmerking genomen van € 752.155.
4.4.
Op de balans van de eenmanszaak van belanghebbende is per 31 december 2010 het volgende vermeld.
ACTIVA
PASSIVA
Immateriële vaste activa
Eigen vermogen
€ -173.365
Overige immateriële vaste activa
€ 213.600
Materiële vaste activa
Langlopende schulden
Gebouwen en terreinen
€ 2.249.201
Schulden aan kredietinstellingen
€ 3.135.680
Andere materiële vaste activa
€ 29.167
Totaal materiële vaste activa
€ 2.278.368
Kortlopende schulden
Schulden aan leveranciers
€ 363.377
Voorraden
€ 721.200
Loonheffingen
€ 2.545
Overige kortlopende schulden
€ 17.826
Vorderingen en overlopende activa
Totaal kortlopende schulden
€ 383.748
Vorderingen op handelsdebiteuren
€ 94.335
Vordering omzetbelasting
€ 755
Overige vorderingen
€ 37.503
Totaal vorderingen en overlopende activa
€ 132.593
Liquide middelen
€ 302
Totaal activa
€ 3.346.063
Totaal passiva
€ 3.346.063
4.5.
Belanghebbende heeft haar onderneming per 31 december 2010 gestaakt. Op de winst- en verliesrekening voor 2010 is het volgende vermeld.
Netto omzet
€ 1.557.066
Kosten van grond- en hulpstoffen
€ 1.161.141
Personeelskosten
€ 112.533
Afschrijving overige immateriële vaste activa
€ 53.400
Afschrijving andere vaste bedrijfsmiddelen
€ 98.968
Overige bedrijfskosten
€ 172.453
Bedrijfslasten
€ 1.598.495
Financiële lasten
€ 232.821
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening
- € 274.250
Buitengewone baten
€ 286.832
Saldo fiscale winstberekening
€ 12.582
4.6.
Op 14 januari 2011 is de onderneming inclusief het bedrijfsvastgoed verkocht aan een derde voor € 3.400.000 en op dezelfde datum is de financiering afgelost.
4.7.
Tot de gedingstukken behoort een brief van de Rabobank van 14 januari 2011, gericht aan ‘ [belanghebbende] ’ met als onderwerp ‘Aflossingsnota’. Hierin staat dat de totaal verschuldigde geldsom € 3.127.571,01 bedraagt bij voldoening op 14 januari 2011. Tevens is vermeld dat in aanvulling op de aflossing een bedrag van € 189.700 moet worden voldaan ter zake van ‘tegengesloten rentederivaten, positie per 14-01-2011’. Per saldo is aan Rabobank betaald een bedrag van € 3.317.271,01.
4.8.
Op 14 maart 2011 heeft de inspecteur de aangifte erfbelasting van de echtgenoot ontvangen. Hierin is het ondernemingsvermogen van € 101.359 opgenomen. Dit bedrag is als volgt gespecificeerd.
Ondernemingsvermogen maatschap/
buitenvennootschappelijk
€ -632.415
Ondernemingsvermogen maatschap
€ -176.507
€ -808.922
Onroerende zaken onderneming, opbrengst
€ 2.195.000
Af: boekwaarde
€ 1.836.297
€ 358.703
Varkensrechten
€ 445.000
Meerwaarde levende have
€ 69.870
Meerwaarde inventaris
€ 36.708
€ 910.281
Saldo ondernemingsvermogen
€ 101.359
4.9.
Het zuivere saldo van de nalatenschap volgens de aangifte erfbelasting bedraagt € 289.833 en is als volgt toegelicht.
Eigen woning
€ 427.448
Overige onroerende zaken
€ 100.000
Roerende zaken
€ 15.000
Bank- en girotegoeden
€ 935
Vorderingen
€ 10.026
Ondernemingsvermogen
€ 101.359
€ 654.768
Hypotheekschulden
€ 55.000
Inkomstenbelasting
€ 4.101
€ 59.101
Saldo bezittingen en schulden
€ 595.667
Saldo vermogen huwelijksgoederengemeenschap
€ 595.667
Saldo van de nalatenschap
€ 297.833
Af: begrafenis- of uitvaartkosten
€ 8.000
Zuivere saldo nalatenschap
€ 289.833
4.10.
Op 16 december 2011 is de nalatenschap van de echtgenoot bij notariële akte verdeeld. In de akte staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Voorts staat in gemelde uiterste wil vermeld, woordelijk luidende:
“2. Quasi-wettelijke verdeling door langstlevende
Ik leg mijn echtgenote als executeur, zoals hierna te benoemen, de testamentaire last op in de zin van artikel 4:130 lid 2 en artikel 4:144 van het Burgerlijk Wetboek, welke last mede rust op de gezamenlijke erfgenamen, om de nalatenschap te verdelen als ware er een wettelijke verdeling en inhoudelijk overeenkomend met de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek op de wijze zoals hierna is uitgewerkt. Op basis van artikel 4:171 van het Burgerlijk Wetboek, ken ik mijn echtgenote bovendien de bevoegdheid toe om, als vertegenwoordiger van mijn erfgenamen, de nalatenschap, met inachtneming van het hierna bepaalde, te verdelen bij notariële akte. Ik benoem haar hiertoe tot afwikkelingsbewindvoerder.
Mijn echtgenote is zelfstandig bevoegd toe te delen aan zichzelf, als ware er een wettelijke verdeling en inhoudelijk overeenkomend met de wettelijke verdeling, als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek alle goederen die tot mijn nalatenschap behoren, onder de verplichting alle schulden van mijn nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 onder a en i (…) voor haar rekening te nemen.
Indien en voorzover mijn echtgenote door deze toedeling wordt overbedeeld, krijgen mijn kinderen op grond van de verdeling een vordering in geld ten laste van mijn echtgenote berekend in het saldo van de nalatenschap, met inachtneming van bovenbedoelde schulden.
Ik bepaal dat de kosten van de lijkbezorging volledig voor rekening (draagplicht) van mijn echtgenote komen. Deze kosten beïnvloeden derhalve de omvang van de verkrijging van mijn kinderen niet.
(…)
Erfgenamen
Ingevolge de Nederlandse wet en ingevolge de hiervoor vermelde uiterste wilsbeschikking(en) heeft erflater als erfgenamen achtergelaten:
zijn voornoemde echtgenote en zijn hiervoor sub 1 tot en met 4 genoemde kinderen, ieder voor een/vijfde onverdeeld gedeelte van zijn nalatenschap.
Zuivere aanvaarding
De echtgenote van erflater, handelend in haar hiervoor vermelde hoedanigheid, heeft de nalatenschap van erflater voor zich en als testamentair bewindvoerder met toestemming van haar hiervoor sub 1 en 2 genoemde kinderen voor deze genoemde kinderen, zuiver aanvaard.
(…)
II. BESCHRIJVING NALATENSCHAP
De comparante, handelend als gemeld, verklaarde vervolgens over te gaan tot de beschrijving van de nalatenschap.
De comparante, handelend als gemeld, verklaarde dat de nalatenschapten tijde van het overlijden van erflateris samengesteld zoals gespecificeerd omschreven op een aan deze akte gehechte bijlage (kopie aangifte erfbelasting).
Van de op deze beschrijving voorkomende goederen worden in deze akte uitdrukkelijk genoemd:
OMSCHRIJVING REGISTERGOEDEREN
Tot de hiervoor omschreven nalatenschap behoren de navolgende registergoederen:
a. een woonhuis met bergruimte, schuren, berging, machineloods, verdere aanhorigheden, ondergrond en tuin, aan [adres] [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente Boekel [sectienummer 1] , groot vier hectare zevenenzestig are; en
b. een perceel cultuurgrond gelegen aan [locatie] te [plaats 1] kadastraal bekend gemeente Boekel, [sectienummer 2] , ter grootte van zes hectare en twintig are.
(…)
ONTBINDING MAATSCHAP
De comparanten verklaarden verder:
- dat erflater en de comparante vanaf vijftien oktober negentienhonderd negentig in maatschapsverband voor gezamenlijke rekening en risico een zeugenbedrijf /landbouwbedrijf hebben uitgeoefend, welke samenwerking is vastgelegd in een onderhandse akte geregistreerd de dato vier december negentienhonderd negentig te
‘s-Hertogenbosch onder [nummer 1] ;
- het bedrijf van deze maatschap was ten tijde van het overlijden gevestigd te [plaats 1] ;
- dat gemelde maatschap door het overlijden van erflater is ontbonden;
- dat van de tot het bedrijf behorende registergoederen, hiervoor sub a genoemd, door erflater het economisch belang was ingebracht in de maatschap dat tot gemelde bedrijf tevens behoorden:
- inventaris;
- levende have;
- varkensrechten;
- mestvoorraad;
- voorraad voer
VERKOOP ZEUGENBEDRIJF
Bij akte op veertien januari tweeduizend elf is genoemd bedrijf (inclusief varkensrechten, levende have en inventaris) verkocht en geleverd bij akte van verleden voor een waarnemer van [notaris] , destijds notaris te [plaats 2] ,
Ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en Openbare Registers in register Hypotheken 4 op zeventien januari tweeduizend elf in [deel] [nummer 2].
De hiervoor genoemde registergoederen, met uitzondering van het woonhuis met verdere aanhorigheden, ondergrond en tuin aan [adres] [plaats 1] , waren in de verkoop/koop begrepen en zijn bij diezelfde akte geleverd.
De koopsom bedroeg drie miljoen vierhonderdduizend euro (€ 3.400.000,00).
De hypotheekschulden op dat moment bedroegen drie miljoen driehonderd achttien duizend eenhonderd zeven en dertig euro zeven en tachtig cent (€ 3.318.137,13) en zijn per die datum afgelost.
Derhalve resteert een bedrag in geld ter grootte van een en tachtigduizend zeshonderd zeven en tachtig euro zeven en tachtig cent (€ 81.687,87)
Tot de te verdelen nalatenschap behoort op dit moment derhalve nog het volgende
Registergoed:
Het woonhuis met verdere aanhorigheden, ondergrond en (akkerbouw)terrein, plaatselijk bekend [adres] [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente Boekel [sectienummer 3] , groot vijf en veertig aren vijf en zeventig centiaren welk registergoed een waarde heeft van vierhonderd zeven en twintigduizend vierhonderd acht en veertig euro (€ 427.448,00) conform de aangifte erfbelasting.
(…)
VORDERING UIT HOOFDE FINAAL VERREKENBEDING
Op grond van de huwelijksvoorwaarden van de comparante en erflater de dato twintig februari tweeduizend negen, dient bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, afgerekend te worden als ware zij in gemeenschap van goederen gehuwd.
Ter vaststelling van de vordering(en) in dit kader wordt uitgegaan van de eerder genoemde boedelbeschrijving welke aan deze akte is gehecht.
PEILDATUM EN WAARDE OVERIGE GOEDEREN
Als peildatum voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen, schulden en rechtsverhoudingen zijn de deelgenoten overeengekomen: een en dertig december tweeduizend negen.
De deelgenoten hebben de overige goederen en schulden per de peildatum gewaardeerd in onderling overleg, zoals blijkt uit de beschrijving. Vanaf die datum zijn de overgedragen goederen en overgenomen schulden en rechtsverhoudingen derhalve voor rekening en risico van de deelgenoot aan wie de betreffende goederen worden toegedeeld, respectievelijk die de betreffende schulden of rechtsverhoudingen zal overnemen.
De als normaal te achten beheershandelingen die met betrekking tot de goederen casu quo de schulden en rechtsverhoudingen zijn verricht vanaf de peildatum, worden geacht te zijn verricht voor de rekening en risico van de deelgenoot die de betreffende goederen casu quo de schulden of rechtsverhoudingen bij deze akte toegedeeld krijgt of zal overnemen. De eventueel uit deze handelingen voortgesproten rechten en verplichtingen, waaronder onder meer begrepen de vruchten alsook de waardeveranderingen van de toegedeelde goederen vanaf de peildatum, komen mitsdien uitsluitend voor rekening en risico van de betreffende deelgenoot.
(…)
V. VERDELING NALATENSCHAP
De comparante, handelend als gemeld, gaat hierbij over tot verdeling van de nalatenschap als ware er een "wettelijke verdeling" als bedoeld in artikel 4:13 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, conform genoemde testamentaire last.
De comparante, handelend als gemeld, deelt met ingang van heden, deze datum hierna te noemen: "de overnamedatum", toe aan zichzelf:
alle goederenals vermeld op de aan deze akte gehechte beschrijving, met uitzondering van de goederen zoals hiervoor vermeld, doch met inbegrip van het registergoed:
het woonhuis met verdere aanhorigheden, ondergrond en tuin aan [adres] [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente Boekel [sectienummer 3] , groot vijf en veertig aren vijf en zeventig centiaren,
onder de verplichting voor haar om alle tot de ontbonden gemeenschap behorende schulden over te nemen en als eigen schuld te voldoen;
alsmede onder de verplichting voor haar aan ieder van haar kinderen te voldoen wegens overbedeling als gevolg van de verdeling van de nalatenschap een bedrag in contanten groot een/vijfde (115) gedeelte van (saldo nalatenschap) zijnde:
een/vijfde gedeelte van tweehonderd negen en tachtigduizend achthonderd drie en dertig eurotien cent (€ 289.833,10), zijnde zeven en vijftigduizend negenhonderd zes en zestig euro twee en zestig cent (€ 57.966,62).
De comparante staat jegens de andere deelgenoten in voor de betaling van de hiervoor vermelde schulden.
4.11.
In 2020 heeft belanghebbende een compensatievergoeding ontvangen voor de rentederivaten van € 299.383 (de compensatievergoeding). Belanghebbende heeft de compensatievergoeding als nagekomen baten opgenomen in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2020. In deze aangifte is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.
Winst uit onderneming
€ 289.123
Af: MKB-winstvrijstelling
€ 40.478
€ 248.645
Inkomsten uit tegenwoordige arbeid
€ 28.791
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 277.436
4.12.
De aanslag IB/PVV 2020 is overeenkomstig de aangifte opgelegd.
4.13.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2020. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende vermeld:
“Vervolgens komt de heer [de echtgenoot] op [datum] 2009 te overlijden. Hij staakt fiscaal ruisend zijn onderneming en deze wordt voortgezet door [belanghebbende] . Ook de zakelijke financieringen, inclusief rentederivaat worden overgenomen door [belanghebbende] en worden als zakelijk ondernemingsvermogen geëtiketteerd.”
4.14.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

Motivering

Komt belanghebbende de compensatievergoeding toe?
5. Belanghebbende is primair van mening dat de compensatievergoeding haar niet toekomt en daarom ten onrechte als nagekomen bate uit winst uit onderneming is aangemerkt. Hiertoe verwijst belanghebbende naar de akte van verdeling en stelt dat het buitenvennootschappelijk vermogen, waartoe het bedrijfsvastgoed met de financiering en de rentederivaten behoorden, niet aan belanghebbende is toebedeeld maar onverdeeld is gebleven. De compensatievergoeding komt uit hoofde van het erfrecht daarom toe aan de kinderen, aldus belanghebbende.
5.1.
De inspecteur betwist het standpunt van belanghebbende. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende, na de verkoop van de onderneming, door middel van zaaksvervanging de opbrengst van de onderneming aan zichzelf toebedeeld.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De hoogte van de nalatenschap is berekend per 31 december 2009 (de waardepeildatum). Uit de bijlage bij de aangifte erfbelasting (waarnaar in de akte van verdeling wordt verwezen) blijkt dat de volledige nalatenschap € 289.833,10 bedroeg inclusief het ondernemingsvermogen (zie 4.9). Het ondernemingsvermogen zoals berekend in de aangifte erfbelasting bevatte niet alleen het deel van de erflater in de maatschap maar ook het buitenvennootschappelijk vermogen (en daarmee ook de daaraan gelieerde rentederivaten) van de erflater. Belanghebbende heeft vervolgens de volledige nalatenschap verkregen met een overbedelingsschuld aan de kinderen van € 57.966,63. Hieruit volgt dat van een onverdeeld gebleven boedel, zoals belanghebbende betoogt, geen sprake is.
5.3.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van belanghebbende dat uit de akte van verdeling afgeleid kan worden dat het ondernemingsvermogen van de echtgenoot uitdrukkelijk niet aan belanghebbende is toebedeeld. Vast staat dat ten tijde van de verdeling de onderneming en het bedrijfsvastgoed reeds waren verkocht. Gelet hierop kon het ondernemingsvermogen en het bedrijfsvastgoed als zodanig ook niet worden toebedeeld. Het saldo van de opbrengst van de verkoop van de onderneming en het bedrijfsvastgoed na aftrek van de financiering is echter wel opgenomen bij de berekening en de verdeling van de nalatenschap.
5.4.
De stelling van belanghebbende dat de kosten van de rentederivaten niet (volledig) opgenomen zijn in het saldo van de nalatenschap kan belanghebbende niet baten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende krachtens het testament alle bezittingen en (toekomstige) rechten verkregen van de nalatenschap. De compensatievergoeding die in 2020 aan belanghebbende is uitbetaald, komt daarom volledig toe aan belanghebbende.
Behoort de compensatievergoeding tot de winst uit onderneming van belanghebbende?
6. Belanghebbende stelt subsidiair dat zij de onderneming en daarmee het buitenvennootschappelijk vermogen van haar echtgenoot na diens overlijden niet heeft voortgezet. De verkoop van de onderneming heeft belanghebbende gedaan in haar hoedanigheid van executeur. Volgens belanghebbende kan dit worden afgeleid uit het afschrift van de aangifte IB/PVV 2010 waarin geen bedragen op de balans per 1 januari en dus ook geen ondernemingsvermogen zijn vermeld. De compensatievergoeding kan daarom volgens belanghebbende niet worden belast als nagekomen bate uit winst uit onderneming.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij de beslissing om de onderneming te verkopen na het overlijden van haar echtgenoot heeft genomen. Tevens heeft belanghebbende verklaard dat tot aan de verkoop van de onderneming de onderneming is voortgezet door inzet van het personeel en dat de kosten van de rentederivaten bij belanghebbende ten laste van het resultaat zijn gebracht, omdat de onderneming van de echtgenoot in 2009 was gestaakt en de kinderen zelf de onderneming niet hadden voortgezet zodat de rentelasten nergens anders in aftrek konden worden gebracht.
6.1.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de onderneming in de vorm van een eenmanszaak heeft voortgezet waarbij zij het buitenvennootschappelijk vermogen van de echtgenoot (het bedrijfsvastgoed, de financiering en de rentederivaten) op de balans van haar eenmanszaak heeft geplaatst. Bovendien heeft zij de rentelasten met betrekking tot de afwikkeling van de financiering ten laste van haar winst gebracht in 2010. Daarom vormt de compensatievergoeding een nagekomen bate die terecht in de aanslag voor het jaar 2020 is de belast als winst uit onderneming, aldus de inspecteur. Verder heeft de inspecteur betwist dat op 1 januari 2010 geen ondernemingsvermogen in de aangifte is vermeld. Volgens de inspecteur komt dit door de wijze waarop de aangiften bij de Belastingdienst worden afgedrukt waarbij alleen de balans per 31 december zichtbaar wordt en niet omdat geen gegevens op de balans op 1 januari zijn vermeld.
6.2.
Voor de beantwoording van de vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemings- of privévermogen behoort, is in het algemeen de wil van de ondernemer beslissend, tenzij bij die keuze de grenzen van de redelijkheid worden overschreden. [1] Van overschrijding van de redelijkheid is sprake als het vermogensbestanddeel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor de onderneming dan wel privé wordt gebruikt. [2]
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit de gedingstukken en de verklaring van belanghebbende ter zitting volgt dat de onderneming feitelijk is voortgezet door belanghebbende. Dat zij dat gedaan heeft door inzet van het personeel of dat de onderneming slechts één jaar is voortgezet dan wel aangehouden, doet hier niet aan af. Nu het buitenvennootschappelijk vermogen van de echtgenoot in ieder geval op de balans per 31 december 2010 van belanghebbende is opgenomen, de rentelasten van de rentederivaten (al dan niet volledig) ten laste van het resultaat van belanghebbende zijn gebracht en de omzet van de onderneming in 2010 bij belanghebbende in aanmerking is genomen, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat belanghebbende het voormalige buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van de echtgenoot, waartoe tevens de rentederivaten behoorden, (terecht) als ondernemingsvermogen heeft aangemerkt. De compensatievergoeding is derhalve een nagekomen bate uit die onderneming. Voor dat geval is niet in geschil dat de compensatievergoeding in 2020 dient te worden belast.
Is de compensatievergoeding terecht volledig bij belanghebbende belast?
7. Meer subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat niet de volledige compensatievergoeding in aanmerking dient te worden genomen maar een deel hiervan. Voor de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2010 en 1 september 2009 tot 30 november 2010, dient in totaal 12 en 4 maanden te worden toegerekend aan de onderneming van de echtgenoot, omdat dat het deel van de looptijd van de derivaten is voor het overlijden van de echtgenoot. De overige 23 maanden van de totale looptijd van beide derivaten dient te worden toegerekend aan belanghebbende zodat 23/39 deel van de compensatievergoeding, zijnde € 176.559 volgens belanghebbende toe te rekenen is aan haar onderneming. Ter zitting heeft belanghebbende verder nog gesteld dat zij kosten heeft gemaakt voor de verkrijging van de compensatievergoeding die zij eveneens ten laste van het resultaat wenst te brengen.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de compensatievergoeding toe te rekenen aan (de voormalige onderneming van) de echtgenoot. De onderneming is immers voortgezet door belanghebbende in de vorm van een eenmanszaak inclusief de rentederivaten.
7.2.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om rekening te houden met eventuele kosten nu belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet heeft onderbouwd hoe hoog deze kosten zijn en dat ze toe te rekenen zijn aan het jaar 2020. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om belanghebbende in de gelegenheid te stellen dit alsnog inzichtelijk te maken, nu belanghebbende niet heeft aangegeven waarom zij dat inzicht niet in een eerder stadium van de procedure had kunnen geven.
7.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de aanslag niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, mr. drs. M.H. van Schaik en mr. A.H.W. Steijn, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 18 januari 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. HR 7 oktober 1953, ECLI:NL:HR:1953:AY3461, BNB 1953/272.
2.Vgl. HR 23 juni 1954, ECLI:NL:HR:1954:AY2928, BNB 1954/283.