ECLI:NL:RBZWB:2024:2832

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/2532 WABOA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor de bouw van drie tiny houses in Drimmelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de verleende tijdelijke omgevingsvergunning voor het bouwen van drie tiny houses aan [adres 1] in [plaats] beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.C.J. Wouters, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, dat op 7 maart 2023 de omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand heeft gelaten. De rechtbank heeft op 8 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag om omgevingsvergunning, ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) valt. De rechtbank concludeert dat de tijdelijke omgevingsvergunning voor de drie tiny houses in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) bevoegd was om de vergunning te verlenen. De rechtbank overweegt dat de ruimtelijke gevolgen van de bouw beperkt zijn en dat de vergunninghouder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de tiny houses na de vergunningstermijn van 10 jaar kunnen worden verwijderd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de tijdelijke omgevingsvergunning in stand blijft. Er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2532 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.C.J. Wouters),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, het college..
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] , uit [plaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende tijdelijke omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het bouwen van drie woningen (tiny houses) aan [adres 1] in [plaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 maart 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college de verleende omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en namens het college [naam 1] en [naam 2] . Ook vergunninghouder was aanwezig.
1.4.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder is eigenaar van het perceel [adres 1] in [plaats] (het perceel).
2.1.
Vergunninghouder heeft een principeverzoek ingediend bij het college in verband met zijn voornemen om tijdelijke woningen te bouwen op het westelijke gedeelte van het perceel. In reactie op dit verzoek heeft het college laten weten in principe medewerking te verlenen aan de bouw van drie tijdelijke woningen op het perceel onder de voorwaarden dat:
  • De woningen voor de doelgroep starters worden aangeboden;
  • De woningen ingepast worden zoals aangegeven is in de stedenbouwkundige schets;
  • Voor maximaal 10 jaar (met een afwijkingsvergunning); en
  • De boom op de hoek van [straat] / [pad] behouden blijft.
2.2.
Naar aanleiding hiervan heeft vergunninghouder op 30 juni 2022 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van drie tijdelijke woningen op het perceel.
2.3.
Met het besluit van 18 augustus 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning is verleend voor de volgende activiteiten:
- het bouwen van drie woningen (tiny houses) [1] ,
- het afwijken van het bestemmingsplan [2] .
2.4.
Eiser woont op het tegenover gelegen perceel [adres 2] in [plaats] en hij heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?
3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning door het college. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Eindoordeel
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet inwerking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft in beginsel het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt [3] . De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het bestemmingsplan
6. Het perceel heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ de bestemming ‘Agrarisch – 2’ en dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Het realiseren van drie woningen (tiny houses) is in strijd met deze bestemming, omdat deze gronden niet bestemd zijn voor woningen en de woningen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. [4]
6.1.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor een periode van 10 jaar. Daarbij heeft het college afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Daarin staat als zodanig aangewezen: “ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.”
Stedelijk ontwikkelingsproject
7. Eiser voert aan dat het college geen gebruik mocht maken van deze bepaling, omdat sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). In dat geval verzet artikel 5, zesde lid, van bijlage II bij het Bor zich tegen de toepassing van deze bepaling.
7.1.
Het college stelt dat de activiteit geen stedelijk ontwikkelingsproject is, omdat de ruimtelijke gevolgen beperkt en niet onevenredig bezwarend zijn.
7.2.
Niet in geschil is dat de omvang van de ontwikkeling onder de drempelwaarden van kolom 2 ligt. De activiteit heeft immers geen betrekking op een oppervlakte van 100 hectare of meer, omvat geen 2000 woningen en heeft geen betrekking op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. [5]
Volgens de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), hangt het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze rechtspraak volgt ook dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in onderdeel D kolom 1 categorie 11.2 van de Bijlage bij het Besluit mer, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. [6]
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit project, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het project betreft de bouw van drie tijdelijke woningen met een gezamenlijk oppervlakte van ongeveer 228 m2, waardoor het ruimtebeslag relatief beperkt is. Weliswaar gaat het bouwplan gepaard met een functie-wijziging van agrarisch naar wonen, maar gelet op de omvang en de specifieke invulling van het bouwplan kan dit niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. [7] Ook de ruimtelijke gevolgen op de omgeving zijn niet dusdanig dat gesproken moet worden van een stedelijk ontwikkelingsproject. De woningen zijn gepland op een perceel in landelijk gebied, maar het perceel ligt aan een weg met lintbebouwing. De ruimtelijke uitstraling van het gebied verandert niet zodanig dat het plan als stedelijk ontwikkelingsproject moet worden aangemerkt. Significante milieugevolgen liggen ten slotte niet in de lijn der verwachting. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Tijdelijke omgevingsvergunning
8. Eiser voert aan dat het niet aannemelijk is dat de tiny houses na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kunnen en zullen worden verwijderd. Volgens hem wijst alles erop dat het de bedoeling is om de tiny houses gedurende langere tijd te laten staan.
Zo blijkt uit de constructieberekeningen dat de tiny houses een ontwerplevensduurklasse 3 hebben, voor 50 jaar. Aan het primaire besluit is zelfs het voorschrift verbonden dat dat na afloop van de termijn van 10 jaar een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning kan worden ingediend.
8.1.
Volgens het college is er geen blijvende schade aan de omgeving en kan de grond na 10 jaar weer agrarisch worden gebruikt. De mogelijkheid dat de woningen later in het omgevingsplan ingepast zullen worden, doet volgens het college niet af aan het tijdelijk karakter van deze vergunning.
8.2.
Volgens vaste rechtspraak is voor toepasbaarheid van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor uitsluitend vereist dat feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kán worden beëindigd. Het is niet van belang of aannemelijk is dat de tiny houses na 10 jaar ook daadwerkelijk zúllen worden verwijderd. [8]
De rechtbank is van oordeel dat het college en vergunninghouder voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de tiny houses feitelijk mogelijk en zonder onomkeerbare gevolgen na 10 jaar kunnen worden verwijderd. Zo rust de constructie op enkele schroefpalen en is de overige fundering niet diep onder de grond gelegen. Ook kunnen de mantelbuizen ten behoeve van elektra, water, centrale antenne inrichting en andere aansluitingen na 10 jaar worden ontmanteld. Of de tiny houses daadwerkelijk zullen worden verwijderd, hoeft nu niet vast te staan. Als er na ommekomst van de termijn een nieuwe vergunning of herziening van het omgevingsplan wordt verleend of vastgesteld, kan eiser daar als hij wil tegen opkomen. Als geen grondslag meer bestaat om de tiny houses te laten staan, kan eiser een verzoek om handhaving indienen. De mededeling in het primaire besluit dat verlenging van de termijn van 10 jaar kan worden aangevraagd is onjuist, want dit is wettelijk niet mogelijk.
Dit betekent dat het college bevoegd was om met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van drie tijdelijke woningen. Dit betekent ook dat het college terecht de reguliere procedure heeft gevolgd.
Goede ruimtelijke ordening
9. Als een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9.1.
In het bestreden besluit heeft het college als volgt overwogen.
De ruimtelijke gevolgen van de tiny houses voor de omgeving zijn beperkt en niet onevenredig bezwarend. Het betreft een locatie in het buitengebied, maar net buiten het dorp [plaats] . De tiny houses worden opgericht in de lintbebouwing van [plaats] tussen diverse andere woningen. Het betreft daarom geen grote afwijking voor het bestaande beeld van bebouwing in het lint.
De drie tiny houses zullen geen licht wegnemen in tuinen van omwonenden en slechts beperkt uitzicht wegnemen voor omwonenden. Er wordt niet of nauwelijks geluidsoverlast vanwege verkeersbewegingen van toekomstige bewoners verwacht.
Er is voldoende ruimte op het perceel om parkeren op eigen terrein te laten plaatsvinden.
Bij de stedenbouwkundige verkenning zijn twee parkeerplaatsen per tiny house voorgesteld. Er is geen sprake van een hoge parkeerdruk in de directe omgeving. Het college heeft voor deze tijdelijke omgevingsvergunning niet verlangd dat de parkeerplaatsen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dit zal afhangen van de behoefte van de toekomstige bewoners. Er is geen aanleiding om parkeerproblemen te vermoeden.
Volgens het college kan de bouw van de drie tijdelijke woningen zorgen voor een impuls van de leefbaarheid in het dorp. Mede afhankelijk van de stedelijke ontwikkeling in de omgeving, verwacht het college dat gedeputeerde staten zullen instemmen met een eventuele toekomstige definitieve omzetting naar ‘wonen’.
Ook onderbouwt het college dat het bouwplan in het gemeentelijk beleid past. Uit de Omgevingsvisie van de gemeente volgt dat omwille van de levendigheid en leefbaarheid in alle dorpen het terug krijgen van starters en jonge gezinnen belangrijk is. Het perceel is gelegen tegen de kansrijke woningbouwlocatie aan de [weg]- [straat] . Op termijn zouden de woningen mogelijk een permanent karakter kunnen krijgen als ze op een logische manier worden opgenomen in deze woningbouwontwikkeling. Het plan speelt in op de gemeentelijk doelstellingen en draagt hieraan bij. Het plan voorziet in de vraag naar kleine, betaalbare woningen.
9.2.
Eiser stelt dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de onderbouwing door het college naar zijn mening niet overtuigend gemotiveerd is.
Ten eerste vindt eiser dat de voorwaarden uit de reactie op het principeverzoek opgenomen moeten worden als voorschriften aan de vergunning. Ten tweede is de vergunning volgens eiser in strijd met het provinciale beleid en heeft het college de afwijking van het bestemmingsplan onvoldoende gemotiveerd in het licht van artikel 3.68 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (de IOV). Ten derde is er volgens eiser, anders dan het college stelt, wel sprake van een hoge parkeerdruk. Het realiseren van het bouwplan is alleen mogelijk als er geen parkeerprobleem in de openbare ruimte worden veroorzaakt.
Voorwaarden principebesluit
10. De rechtbank overweegt dat er weliswaar voorwaarden zijn opgesteld in reactie op het principeverzoek, maar deze voorschriften zijn niet gerelateerd aan het bouwplan zelf. Aan het principeverzoek en de daarin gestelde voorwaarden kunnen geen rechten worden ontleend in deze procedure. Ten aanzien van de boom op de hoek van de [straat] /[pad] overweegt de rechtbank nog dat deze boom buiten de omvang van de aanvraag valt en beschermd wordt op grond van het daarvoor geldende recht.
Provinciaal beleid
11. Het college heeft in de ruimtelijke onderbouwing aangegeven dat de bouw van de tiny houses weliswaar plaatsvindt in landelijk gebied, maar dat het wel bijdraagt aan een impuls voor de leefbaarheid in het dorp. In het buitengebied is een uitbreiding nodig om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte. Het college verwacht instemming van gedeputeerde staten gelet op de stedelijke ontwikkeling in de omgeving. Het college heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank in de ruimtelijke onderbouwing voldoende rekening gehouden met het provinciaal beleid. Artikel 3.68 van de IOV bevat instructieregels voor het opstellen van bestemmingsplannen en heeft geen rechtstreekse werking bij de verlening van deze omgevingsvergunning.
Parkeren
12. Op de zitting is vastgesteld en verder niet door partijen betwist dat de tekening behorende bij de verleende omgevingsvergunning de tekening van 22 september 2022 betreft. Op deze tekening zijn per tiny house twee parkeerplekken op eigen terrein ingetekend. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er geen strijd is met het parkeerbeleid van de gemeente Drimmelen [9] .
12.1.
De rechtbank komt, alles overwegende, tot de slotsom dat het college met de ruimtelijke onderbouwing in het bestreden besluit voldoende de betrokken ruimtelijke belangen heeft afgewogen en heeft mogen concluderen dat het bouwplan van vergunninghouder niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Archeologie
13. Eiser stelt dat een archeologisch rapport opgesteld moet worden omdat de graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter zullen worden uitgevoerd. Uit de bouwtekeningen valt af te leiden dat de stalen buizen 3,25 meter onder NAP worden gegraven.
13.1.
Het college stelt dat artikel 29.2 van de planregels strekt tot bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Voor eiser is enkel het behoud van een goed woon- en leefklimaat van belang. Daarom staat het relativiteitsvereiste [10] aan de vernietiging van het besluit in de weg. [11]
De rechtbank volgt het betoog van het college dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan de vernietiging van het besluit om deze reden.
Aanlegvergunning
14. Eiser stelt dat een aanlegvergunning is vereist op grond van artikel 4.6.1 in samenhang met artikel 4.6.4 van de planregels vanwege het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2.
14.1.
Het college geeft aan dat het aanbrengen van bestrating rondom de woningen niet is aangevraagd en dat een aanlegvergunning niet vereist is als de eventuele bestrating minder dan 200 m2 zal bedragen. Er is geen onlosmakelijke samenhang tussen de bouw van de woningen en het aanbrengen van oppervlakteverharding, omdat er geen sprake is van één feitelijke handeling die kan worden aangemerkt als twee vergunningplichtige activiteiten.
14.2.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag enkel ziet op de bouw van drie tiny houses. De aanlegvergunning vormt geen onderdeel van deze procedure en er is geen sprake van een onlosmakelijke activiteit. Voor zover er een aanlegvergunning nodig is, kan deze apart worden aangevraagd. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

15. Nu de beroepsgronden van eiser niet slagen, zal de rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat de tijdelijke omgevingsvergunning voor de drie tiny houses in stand blijft.
15.1.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 2 mei 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:69a:
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, voor zover hier van belang:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
( a) het bouwen van een bouwwerk, en
( c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingplan.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2⁰:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, elfde lid, van bijlage II:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Artikel 5, zesde lid van bijlage II:
Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage
D 11.2
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
Bestemmingsplan Buitengebied, Veegplan I
4.1.1
Algemeen
De voor Agrarisch - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de ontwikkeling van een in hoofdzaak gemengde plattelandseconomie;
agrarisch gebruik;
nevenactiviteiten (voor zover in 4.1.2 of via omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels kan worden toegestaan) en hieraan ondersteunende horeca;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan; een plattelandswoning geldt voor het overigens in deze bestemming bepaalde ten aanzien van het aantal bedrijfswoningen als bedrijfswoning;
behoud en herstel van landschapswaarden;
cultuurhistorische waarden;
water en waterhuishoudkundige doeleinden, alsmede een algemene waterbergingsfunctie ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
extensief recreatief medegebruik;
doeleinden van openbaar nut;
erfbeplanting;
tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede voortuinen tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg;
een nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
een antennemast;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 4.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
Artikel 4.1.2, onder d:
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:
d. Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is een bedrijfswoning toegestaan en maximaal één per aanduiding 'bouwvlak'; indien er geen bestaande bedrijfswoning is, dan is de bouw hiervan uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.6;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen.
Artikel 4.2.1:
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
4.6.1
Omgevingsvergunningsplicht:
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.6.4. opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
4.6.4
Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden:
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2.
Artikel 29 Waarde - Archeologie 2
29.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van (middelhoge) verwachte archeologische waarden.
29.2
Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m;
bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 1000 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV)
Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:
a. alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan;
zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
4.Artikel 4.1.1 en 4.2.1 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Veegplan I’
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:249, r.o. 29.
6.ABRvS 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3055.
7.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2747.
8.ABRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112.
9.Beleidsplan Verkeer en Vervoer Gemeente Drimmelen 2018 – 2028, p. 50 ev.
10.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.