In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premies (IB/PVV) opgelegd, vergezeld van een verzuimboete van € 385. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de verzuimboete, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar vermindert deze tot € 100. Belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had geen aangifte IB/PVV ingediend en stelde dat hij de uitnodigingen tot aangifte niet had ontvangen omdat deze naar een oud adres waren gestuurd. De inspecteur stelde dat de onjuiste adressering voor rekening van belanghebbende kwam, omdat hij geen adreswijziging had doorgegeven. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet verantwoordelijk is voor de onjuiste adressering, maar erkent bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de verzuimboete.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.