ECLI:NL:RBZWB:2024:2822

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/2529
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzuimboete bij onjuiste adressering in belastingaanslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premies (IB/PVV) opgelegd, vergezeld van een verzuimboete van € 385. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de verzuimboete, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar vermindert deze tot € 100. Belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had geen aangifte IB/PVV ingediend en stelde dat hij de uitnodigingen tot aangifte niet had ontvangen omdat deze naar een oud adres waren gestuurd. De inspecteur stelde dat de onjuiste adressering voor rekening van belanghebbende kwam, omdat hij geen adreswijziging had doorgegeven. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet verantwoordelijk is voor de onjuiste adressering, maar erkent bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de verzuimboete.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2529

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , domicilie kiezende te [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 de aanslag inkomstenbelasting en premies (IB/PVV) opgelegd (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 385 opgelegd (de verzuimboete).
1.2.
Belanghebbende is uitsluitend in bezwaar gekomen tegen de verzuimboete. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank vermindert de verzuimboete tot € 100. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is woonachtig in Duitsland. Belanghebbende bezit vanaf 29 maart 2017 48 % van de aandelen in een in Nederland gevestigde besloten vennootschap (de BV).
3.1.
Belanghebbende is per brief uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019. Deze brieven heeft de inspecteur verzonden naar:
[adres 1] te BONDSREPUBLIEK DUITSLAND (adres 1).
3.2.
Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2019 ingediend.
3.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 26 oktober 2022 de aanslag opgelegd. De verschuldigde IB/PVV bedraagt nihil. Gelijktijdig is de verzuimboete opgelegd. De aanslag is verzonden naar [adres 2]
BONDSREPUBLIEK DUITSLAND (adres 2).

Overwegingen

4. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. Op grond van paragraaf 21, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, wordt bij een eerste verzuim een boete opgelegd ter hoogte van zeven procent van het in artikel 67a van de Awr genoemde maximum, oftewel van € 385.
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de in 3.1 vermelde brieven niet heeft ontvangen omdat hij met ingang van 26 juni 2012 op adres 2 woont. Dit adres heeft hij ook laten registreren in het register ‘Nederlanders in het Buitenland’ van de gemeente Den Haag. Ook in de oprichtingsakte van de BV staat het juiste woonadres. Volgens belanghebbende was er geen reden voor hem om een adreswijziging binnen Duitsland aan de Belastingdienst door te geven omdat hij geen inkomsten uit Nederland heeft. Hij heeft al jaren geen uitnodigingen voor het doen van aangifte ontvangen. Belanghebbende heeft er niet bij stilgestaan dat het houden van aandelen in de BV van belang was om een adreswijziging aan de Belastingdienst door te geven, aldus belanghebbende.
4.2.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de onjuiste adressering van de in 3.1. vermelde brieven voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen. De inspecteur heeft in dat kader aangevoerd dat in het ‘Beheer van Relaties’ van de Belastingdienst adres 1 in de periode 23 oktober 2013 tot 29 september 2022 als woonadres van belanghebbende is opgenomen en dat met ingang van 29 september 2022 adres 2 als woonadres is opgenomen. Van het UWV is volgens de inspecteur informatie ontvangen als gevolg waarvan adres 2 in het ‘Beheer van Relaties’ opgenomen. Daarnaast heeft de inspecteur gesteld dat met de registratie van adres 2 in het register ‘Nederlanders in het Buitenland’ en de vermelding van adres 2 in de oprichtingsakte van de BV, belanghebbende de adreswijzing niet (rechtstreeks) kenbaar aan de Belastingdienst heeft gemaakt. Uit die stukken is ook niet op te maken dat belanghebbende een adreswijziging aan de Belastingdienst wenste door te geven, aldus de inspecteur. De inspecteur heeft verder verklaard dat hij geen toegang heeft tot het register ‘Nederlanders in het Buitenland’.
4.3.
Niet in geschil is dat belanghebbende niet meer woonachtig was op adres 1 ten tijde van de verzending van de in 3.1 vermelde brieven. De onjuiste adressering komt in beginsel voor rekening van de inspecteur, tenzij de onjuiste adressering niet aan hem te wijten is. [1]
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de onjuiste adressering niet aan de inspecteur is te wijten en overweegt daartoe als volgt. Vast staat dat belanghebbende geen adreswijziging van zijn verhuizing binnen Duitsland aan de Belastingdienst heeft doorgegeven. In het onderhavige geval rust op de inspecteur geen wettelijke verplichting te onderzoeken wat het juiste adres van belanghebbende is bij het verzenden van de in 3.1 vermelde brieven. Met (1) de adreswijziging binnen Duitsland zelf, (2) de opgave van het buitenlandse woonadres in het register ‘Nederlanders in het Buitenland’ en (3) de vermelding van adres 2 in de oprichtingsakte van de BV, heeft belanghebbende de adreswijziging niet voldoende duidelijk aan de inspecteur ter kennis gebracht. Gelet op het voorgaande is belanghebbende op de juiste wijze uitgenodigd en aangemaand tot het doen van de aangifte IB/PVV 2019. Nu belanghebbende geen aangifte heeft ingediend, is de verzuimboete terecht aan hem opgelegd.
4.5.
De inspecteur heeft verklaard dat ook over de jaren 2017 en 2018 een verzuimboete aan belanghebbende is opgelegd wegens het niet indienen van de betreffende aangifte IB/PVV. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard hier geen stukken van te hebben gezien. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende deze aangiften om dezelfde reden - geen kennisneming van de betreffende uitnodigingen tot het doen van aangifte, herinneringen en aanmaningen omdat ze naar het oude woonadres zijn verstuurd - niet heeft ingediend en ziet daarom in dit specifieke geval bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de verzuimboete over 2019 te matigen tot € 100. De rechtbank acht een verzuimboete van € 100 hier passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat de verzuimboete tot € 100 wordt verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn reiskosten (proceskosten). De inspecteur is ter zitting akkoord gegaan met een vergoeding van de reiskosten van € 189,80 (heen- en terugreis) van belanghebbende.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de verzuimboete tot € 100;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 189,80 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 30 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. HR 3 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1935 en HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1885, ro. 3.4.2.