ECLI:NL:RBZWB:2024:2809

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
10286640 \ MB VERZ 23-56
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke gegrondverklaring en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld in Tilburg, waar de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, niet aanwezig was, evenals de betrokkene zelf. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam.

De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het rijden op het trottoir op 25 september 2021. De gemachtigde voerde aan dat de verbalisant niet bevoegd was om de boete op te leggen, omdat er geen aanvraag was ingediend bij het Openbaar Ministerie. Daarnaast werd gesteld dat de wegindeling onvoldoende duidelijk was en dat er geen vooraankondigingsborden aanwezig waren. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar vroeg ook om matiging van de boete met 25% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

De kantonrechter overwoog dat de bevoegdheid van de verbalisant het uitgangspunt is en dat de betwisting daarvan onvoldoende was om aan de bevoegdheid te twijfelen. De rechter concludeerde dat de gedraging voldoende was aangetoond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn werd de boete met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie werd gedeeltelijk gegrond verklaard, en de betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 218,75. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. R.J.H. de Brouwer, bijgestaan door griffier mr. C.A. Lequin.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer.: 10286640 \ MB VERZ 23-56
CJIB-nummer: 5062 5422 4484 4507
uitspraakdatum: 18 maart 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [postcode] [plaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. N.G.A. Voorbach (Verkeersboete.nl) [betrokkene]

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 maart 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. C.M. Oostdam (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: rijden op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken) op 25 september 2021 om 17:29 uur op het Pieter Vreedeplein in Tilburg.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boa niet bevoegd was om de boete op te leggen, omdat aan het Openbaar Ministerie geen aanvraag is ingediend, noch dat instemming is verleend. De boete komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Daarnaast heeft gemachtigde namens betrokkene aangevoerd dat er niet is voldaan aan de vereisten uit het Beleidskader digitale handhaving en geslotenverklaringen. De wegindeling ziet er onvoldoende uit als voetgangersgebied, waardoor er geen duidelijke scheiding tussen de rijbaan en het begin van het voetgangersgebied te onderscheiden is. Verder zouden er geen vooraankondigingsborden aanwezig zijn en heeft betrokkene geen waarschuwingsbrief ontvangen.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De bevoegdheid van een boa is het uitgangspunt. Een enkele betwisting of het meer in algemeen zin aan de orde stellen is onvoldoende om hieraan te twijfelen. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren, echter vanwege de overschrijding van de redelijke termijn de boete met 25% te matigen. Gelet op het verzoek om de boete te matigen, kan er ook een proceskostenvergoeding worden toegekend. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt deze wel te beperken tot de kantonfase.

Overwegingen

Bevoegdheid verbalisant
Betrokkene voert aan dat de verbalisant niet bevoegd is. De kantonrechter overweegt dat volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:10797) de bevoegdheid van de ambtenaar het uitgangspunt is. Dit is slechts anders indien wat wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan omtrent de bevoegdheid van de ambtenaar. De enkele betwisting van de bevoegdheid, dan wel het in meer algemene zin aan de orde stellen daarvan door het stellen van vragen of het doen van suggesties, is daarvoor onvoldoende. Wat de gemachtigde heeft aangevoerd geeft de kantonrechter onvoldoende reden om aan de bevoegdheid van de verbalisant te twijfelen.
Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Bovendien bevat het dossier twee uitgebreide schouwrapporten waaruit naar het oordeel van de kantonrechter blijkt dat de aanwezigheid van bebording op de route van betrokkene afdoende en/of deugdelijk was en digitaal handhaving was toegestaan. De boete is dus terecht opgelegd.
Matiging bij overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete. In dit geval is de boete opgelegd op 25 september 2021 en is de redelijke termijn dus met 5 maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskostenvergoeding
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter.
De kantonrechter zal een proceskostenvergoeding toekennen voor het indienen van het beroepschrift, te weten 1 punt x gewicht 0,25 x € 875,- = € 218,75.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat de boete wordt gematigd tot € 112,50 plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 37,50 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. de Brouwer, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. C.A. Lequin, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing , dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: