In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning te [plaats 1], vastgesteld op € 798.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldaan heeft aan zijn verplichtingen onder artikel 40 van de Wet WOZ.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met ongeveer 10 maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarvan € 30 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 70 voor rekening van de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe en bepaalt dat de heffingsambtenaar en de Staat ieder de helft van het griffierecht aan belanghebbende moeten vergoeden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag OZB, en wijst de schadevergoeding toe.