ECLI:NL:RBZWB:2024:2793

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/5982
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie als gevolg van aanwijzing als regionale waterkering en beschermingszone

In deze zaak heeft eiseres, een VOF die een akkerbouwbedrijf exploiteert, beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta. Dit besluit, genomen op 10 november 2022, betreft de toekenning van nadeelcompensatie naar aanleiding van de aanwijzing van een gedeelte van haar gronden als regionale waterkering en de bijbehorende beschermingszone. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding op basis van artikel 7.14 van de Waterwet, omdat de aanwijzing heeft geleid tot een waardedaling van haar gronden en inkomensschade door de verkleining van bruikbaar akkerland.

Tijdens de zitting op 21 maart 2024 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en een rentmeester. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de vastgestelde waarde van de bouwvlakken en de hoogte van de toegekende vergoeding voor deskundigenkosten. De SAOZ heeft verschillende adviezen uitgebracht over de schadevergoeding, waarbij de schade is vastgesteld op bedragen variërend van € 57.572,60 tot € 141.730,--, afhankelijk van de bouwmogelijkheden en de inwerkingtreding van de Beleidsregel Bouwwerken waterkeringen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de SAOZ in redelijkheid de waardedaling van de gronden heeft vastgesteld en dat de vergoeding voor deskundigenkosten niet in overeenstemming was met de complexiteit van de zaak. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de vergoeding voor juridische bijstand betreft en heeft bepaald dat eiseres recht heeft op een aanvullende vergoeding van € 7.800,-- voor deskundigenkosten. Tevens is het griffierecht aan eiseres vergoed en zijn de proceskosten vastgesteld op € 2.275,--. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5982

uitspraak van 2 mei 2024 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] VOF, te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. B. Baan
en

het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 november 2022 (bestreden besluit) over de toekenning van nadeelcompensatie als gevolg van de aanwijzing van een gedeelte van haar gronden [adres] te [plaats] als regionale waterkering en de daarbij behorende beschermingszone.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 maart 2024. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. B. Baan, door haar [vennoot] en door beëdigd [rentmeester] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Pieterse en mr. P.W. van der Welle.

Overwegingen

1. Eiseres exploiteert een akkerbouwbedrijf op percelen [adres] te [plaats] .
Zij heeft bij brief van 29 juni 2015 verzocht om nadeelcompensatie op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet naar aanleiding van de inwerkingtreding op 7 juni 2012 van de legger “Regionale keringen; regionale keringen langs regionale rivieren en boezemkades”. Een groter deel van de gronden van eiseres dan al volgde uit eerdere besluitvorming, heeft door deze legger de functie gekregen van waterkering met bijbehorende beschermingszones. De waterkering loopt dwars over de percelen van eiseres en is geen dijk in de gebruikelijke zin van het woord. De percelen zijn van oudsher hoog gelegen langs de Mark en vormen op die manier een (verholen) waterkering zonder dat daartoe een (in het veld zichtbaar) dijklichaam nodig was. Het hart van deze waterkering wordt gevormd door de openbare [weg] , met aan weerszijden beschermingszones met de dubbelbestemming “Waterkering”. De noordelijk van de weg gelegen gronden liggen geheel binnen de (buitendijkse) beschermingszone en de zuidelijk van de weg gelegen gronden liggen nagenoeg geheel binnen de (binnendijkse) beschermingszone.
De legger uit 2012 heeft volgens eiseres geleid tot een waardedaling van de desbetreffende gronden en gebouwen en tot inkomensschade door verkleining van het areaal bruikbaar akkerland. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van deze schade.
Verweerder heeft naar aanleiding van dit verzoek aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) verzocht om advies uit te brengen. De SAOZ heeft op 19 december 2017 een eerste advies uitgebracht en het nadeel vastgesteld op € 72.850,--, exclusief 2% aftrek voor het normaal maatschappelijk risico (NMR).
Op verzoek van eiseres heeft [rentmeester] in april 2018 een tegenrapport uitgebracht. [rentmeester] heeft een totaal schadebedrag berekend van € 1.139.338,--, waarvan € 459.510,-- als schade ten gevolge van de inwerkingtreding van de legger.
De SAOZ heeft in een nadere rapportage van 1 juli 2018 neergelegd dat het rapport van [rentmeester] niet leidt tot een wezenlijke aanpassing van het rapport van 19 december 2017.
In een ambtelijke memo van 4 december 2018 is informatie gegeven over de beperkingen die voortvloeien uit de legger in combinatie met de Keur Waterschap Brabantse Delta (hierna: de Keur) en zijn vragen gesteld over de invloed van huidig en toekomstig beleid op de bouwmogelijkheden en over de verjaringstermijn van vijf jaar. Daarbij is gewezen op de ruimere bouwmogelijkheden op grond van de per 1 januari 2019 geldende Beleidsregel Bouwwerken waterkeringen (hierna: de Beleidsregel).
Die memo heeft geleid tot een aanpassing van het advies van de SAOZ. Op 29 april 2019 heeft de SAOZ een hoger schadebedrag berekend vanwege onzekerheid over de bouwmogelijkheden. Eventuele schade ten gevolge van de Keur en de Keurkaart 2009 is verjaard, aldus de SAOZ. De schade wordt berekend op € 141.730,-- (zonder aftrek van 2% NMR). De inwerkingtreding van de Beleidsregel betekent volgens de SAOZ dat vanaf 1 januari 2019 een deel van de schade anderszins verzekerd is vanwege de ruimere bouwmogelijkheden. Met de ruimere bebouwingsregels wordt het schadebedrag van € 141.730,-- verminderd met € 50.080,-- tot € 91.650,-- vóór aftrek van 2% NMR.
Voor de overzichtelijkheid heeft de SAOZ, op verzoek van verweerder, op 14 september 2021 een integraal nieuw advies uitgebracht. Daarin heeft de SAOZ het nadeel voor eiseres na aftrek van 2% NMR bepaald op € 57.572,60.
Desgevraagd door verweerder heeft de SAOZ op 8 december 2021 geadviseerd over de vergoedbaarheid van deskundigenkosten. Dit bedrag is door de SAOZ op € 11.300,-- gesteld.
Bij het primaire besluit van 10 maart 2022 heeft verweerder, onder verwijzing naar de adviezen van de SAOZ, eiseres nadeelcompensatie toegekend tot een bedrag van € 57.572,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2015, zijnde een bedrag van € 8.101,93 en te vermeerderen met een bedrag van € 11.300,-- aan deskundigenkosten.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren deels gegrond verklaard en eiseres alsnog een aanvullende vergoeding van € 5.536,-- toegekend voor gemaakte architectkosten en een bedrag van € 1.082,-- voor proceskosten. De bezwaren zijn voor het overige ongegrond verklaard.
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als schade is veroorzaakt door de uitoefening van een taak of bevoegdheid als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet, vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.21 van de Invoeringswet Omgevingsrecht het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar nadat de schade zich heeft geopenbaard of de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, maar in ieder geval binnen twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
Het verzoek dateert van 3 juli 2015. Dat betekent dat in dit geval de Waterwet, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3. Artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, wordt aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
4. Ter zitting is vastgesteld dat het geschil in beroep is beperkt tot de vastgestelde waarde van het noordelijke en het zuidelijke bouwvlak en de hoogte van de toegekende vergoeding voor deskundigenkosten.
4.1
De gronden binnen het bouwvlak zijn door de SAOZ op de peildatum, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de legger, getaxeerd op € 20,-- per m2. Over deze waarde bestaat geen verschil van mening. De SAOZ heeft de waarde na de peildatum, maar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Beleidsregel, voor het noordelijk deel op
€ 10,-- per m2 getaxeerd en voor het zuidelijk deel, binnen de beschermingszone, op € 3,-- per m2. De waarde van het meest zuidelijke deel van het zuidelijke bouwvlak, het deel dat buiten de beschermingszone ligt, is door de SAOZ op € 10,-- per m2 getaxeerd. Dit betreft dus waardedalingen van respectievelijk € 10,--, € 17,-- en € 10,--.
4.2
Sinds de inwerkingtreding van artikel 17 van de Beleidsregel zijn ruimere bouwmogelijkheden toegestaan. Door verweerder wordt daardoor bebouwing toegestaan op de gronden op het zuidelijke bouwvlak buiten de kering maar binnen de beschermingszone en de vrije ruimte, waarbij grondverdringende funderingspalen op grotere diepte mogen worden aangebracht. Dit leidt tot minder schade die door de SAOZ wordt vertaald naar – voor zover hier relevant – een waardedaling van het zuidelijk gezoneerde deel binnen de kering van € 10,-- per m2, een waardedaling van het zuidelijke gezoneerde deel buiten de kering van € 2,50 per m2 en een waardedaling voor het meest zuidelijke deel van het zuidelijke bouwvlak, buiten de beschermingszone, van € 0,00 per m2.
5. Eiseres is, onder verwijzing naar een rapport van [rentmeester] , van mening dat de SAOZ ten onrechte heeft aangenomen dat voor (toekomstige wijzigingen in) de bestaande bebouwing en verharding op het noordelijk bouwvlak vergunning kan worden verleend. De resterende waarde van de ondergrond is dan ook nihil en niet € 10,-- per m2 zoals de SAOZ heeft aangenomen. Daarnaast zijn de hogere kosten op basis van de schadepost ‘onrendabele top’ een rechtstreeks gevolg van de planologische wijziging en komen daarmee voor vergoeding in aanmerking, aldus eiseres. Hiermee bedoelt eiseres dat zij geen nieuwbouw meer kan plegen maar steeds is aangewezen op renovatie van gebouwen, waarvan de kosten vele malen hoger zijn dan de waardestijging van die gebouwen.
5.1
Verweerder verwijst naar de rapportage van de SAOZ waarin is toegelicht waarom [rentmeester] niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de waarde van de ondergrond nihil is. De aanname dat gebouwen op het bouwvlak niet herbouwd zouden mogen worden indien deze geheel verloren gaan is onjuist.
5.2
De rechtbank overweegt dat de door [rentmeester] gebezigde grondprijs voor het noordelijke bouwvlak (na de peildatum) wordt bepaald door de veronderstelling dat het agrarisch bouwvlak niet als zodanig kan worden aangewend. De opstallen vertegenwoordigen volgens [rentmeester] geen waarde omdat ze enkel op basis van overgangsrecht kunnen worden geëxploiteerd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit standpunt van [rentmeester] onjuist is. De Keur (en de regels van dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering”) kennen geen absoluut bouw- en gebruiksverbod. Het is - niet meer en niet minder - verboden om zonder (water-)vergunning van het dagelijks bestuur gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam en/of een onderhoudsstrook door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken te maken, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen. Niet valt in te zien dat de bestaande bebouwing en verharding op het noordelijk bouwvlak niet vergund kan worden, waardoor handhaving hiervan en regulier onderhoud daaraan gewoon mogelijk is en blijft en daarmee ook een voortgezet gebruik. Ter zitting heeft verweerder in dit verband toegelicht dat bij herbouw de fundering (zo nodig) op dezelfde wijze mag worden teruggebracht, zij het dat daarvoor vergunning vereist is. De SAOZ acht een waardedaling voor de bestaande gebouwen daarom niet aan de orde, maar ziet wel een waardedaling ten gevolge van de beperking voor nieuwbouw en uitbreidingen. De onzekerheid over de desbetreffende vergunningen zal voor een willekeurige gegadigde koper aanleiding zijn de daarvoor te betalen prijs voor het bouwperceel duidelijk naar beneden bij te stellen. Dit was voor de SAOZ reden om de waarde van deze grond (op het noordelijke bouwvlak) van € 20,-- per m2 te verlagen naar € 10,-- per m2. De rechtbank kan deze redenering van de SAOZ volgen en acht deze waardedaling van € 10,-- per m2 niet onredelijk.
6. Het zuidelijke bouwvlak binnen de kering taxeert de SOAZ op € 10,-- per m2. Het zuidelijke bouwvlak buiten de kering, maar binnen de beschermingszone, heeft door de toegenomen bouwmogelijkheden krachtens de Beleidsregel meer waarde gekregen ten opzichte van de peildatum en is nu door de SAOZ op € 17,50 per m2 getaxeerd. In het verlengde van deze toegenomen bouwmogelijkheden herleeft de volle waarde van de bouwgrond op de meest zuidelijke strook buiten de beschermingszone.
6.1
Eiseres heeft betoogd dat de overhoogte-regel op het zuidelijk deel door de SAOZ onjuist is toegepast. Er kan volgens haar op dat deel helemaal niet gebouwd worden omdat het perceel daar 1,5 meter lager ligt dan de feitelijke dijk. Verder is zij van mening dat nieuwbouw op het zuidelijke bouwvlak niet als een zwaarwegend (maatschappelijk) belang als bedoeld in artikel 17.4.2, eerste lid, van de Beleidsregel gezien zal worden. Daarom geldt voor deze grond een afwaardering tot waarde landbouwgrond € 3,-- plus 15%, aldus eiseres.
6.2
Artikel 17.3.4. van de Beleidsregel (overhoogte in bestaand bebouwd gebied) bepaalt dat op sommige locaties sprake is van een grote overhoogte van de waterkering, ook boven het profiel van vrije ruimte. Met name in al bestaand bebouwd gebied is maatschappelijk behoefte aan mogelijkheden om hier bouwwerken toe te staan (verdichting). Bij een grote overhoogte hebben bouwwerken weinig invloed op de waterkerende functie en kunnen daarom onder voorwaarden worden toegestaan.
Artikel 17.4.2, eerste lid, van de Beleidsregel (Nieuwbouw bouwwerk) bepaalt dat nieuwbouw van bouwwerken op/in de waterkering of in de buitendijkse beschermingszone A niet is toegestaan, tenzij sprake is van een zwaarwegend (maatschappelijk) belang.
Artikel 17.4.8, eerste lid, van de Beleidsregel (Bouwwerken in bestaand bebouwd gebied met overhoogte) bepaalt dat in afwijking van artikel 17.4.2 lid 1 nieuwbouw op de waterkering is toegestaan mits:
a. Sprake is van bestaand bebouwd gebied en
b. Sprake is van overhoogte boven het profiel van vrije ruimte en
c. De nieuwbouw, inclusief fundering het leggerprofiel en het profiel van vrije ruimte niet doorsnijden en
d. De nieuwbouw geen negatief effect heeft op de stabiliteit en het waterkerende vermogen van de waterkering.
6.3
De rechtbank overweegt dat artikel 17.4.8, eerste lid, van de Beleidsregel een uitzondering maakt op de eis van het zwaarwegend (maatschappelijk) belang als bedoeld in artikel 17.4.2, eerste lid, van de Beleidsregel. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat artikel 17.3.4 bepaalt dat “met name in al bestaand bebouwd gebied (…) maatschappelijk behoefte (is) aan mogelijkheden om hier bouwwerken toe te staan (verdichting)” kan naar het oordeel van de rechtbank uit dit samenstel van bepalingen worden afgeleid dat het begrip “maatschappelijk” een ruimere uitleg heeft dan eiseres heeft aangenomen.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt deze ruimere uitleg ook uit het emailbericht van het waterschap van 2 november 2020 in antwoord op twee vragen van de SAOZ:
“Klopt het dat de Beleidsregel toestaat dat het zuidelijk bouwblok buiten de kering, maar binnen beschermingszone A en de vrije ruimte ‘gewoon’ bebouwd mag worden, dus ook met gebouwen die funderingspalen vereisen? Zo ja, maakt het dan nog uit hoe diep die palen komen, of mogen die enkel binnen ‘de overhoogte’ zelf komen?”Het antwoord van het waterschap door een senior plantoetser/vergunningverlener luidt bevestigend:
“Bij overhoogte mogen gebouwen buiten de kering (maar binnen de beschermingszone A) worden geplaatst, waarbij grondverdringende funderingspalen op grotere diepte mogen worden aangebracht.”Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat dit betekent dat grondverdringende funderingspalen binnen de beschermingszone onbeperkt diep mogen worden ingebracht. Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, indien het juist is dat het zuidelijke deel van het bouwvlak 1,5 meter lager ligt dan de feitelijke dijk, dit geen gevolg is van de inwerkingtreding van de legger. Daarmee is deze omstandigheid niet van invloed voor de bepaling van de hoogte van de nadeelcompensatie.
6.5
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de waardedaling van het zuidelijke bouwvlak van respectievelijk € 10,-- en € 2,50 per m2, niet onredelijk genoemd kan worden.
7. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat, indien geoordeeld wordt dat de SAOZ de bouwmogelijkheden op het zuidelijke bouwvlak juist heeft ingeschat, zij kan instemmen met het oordeel dat het meest zuidelijke deel van het zuidelijke bouwvlak, buiten de beschermingszone, zijn waarde blijft behouden. Gegeven het oordeel over de resterende bouwmogelijkheden op het zuidelijke gezoneerde deel buiten de kering, brengt dit de rechtbank tot de conclusie dat de SAOZ in redelijkheid de waarde van meest zuidelijke deel van het zuidelijke bouwvlak op € 20,-- per m2 heeft vastgesteld.
8. Eiseres heeft betoogd dat de SAOZ bij de bepaling van de redelijkheid van de omvang van de declaratie van ingeschakelde deskundigen ten onrechte voorbij is gegaan aan de complexiteit en lange duur van de zaak (ruim vier jaar).
8.1
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening schadevergoeding waterschap Brabantse Delta bepaalt dat de adviseur advies uitbrengt over de vraag of en hoeverre er aanleiding bestaat deskundigenkosten te vergoeden.
8.2
Niet in geschil is dat bij de bepaling van de hoogte van deze vergoeding de dubbele redelijkheidstoets van toepassing is. Dat wil zeggen dat de kosten die de aanvrager heeft gemaakt vanaf het moment dat de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige een conceptadvies dan wel advies over de aanvraag aan het bestuursorgaan heeft uitgebracht tot het moment dat het bestuursorgaan op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, voor vergoeding in aanmerking komen, indien het inroepen van bijstand redelijk was en de kosten van het opstellen van een zienswijze redelijk zijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar onder meer de uitspraak van de AbRS van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:609.
8.3
Evenmin is in geschil dat eiseres in redelijkheid juridische bijstand en bijstand door [rentmeester] heeft kunnen inroepen. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de kosten die redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking komen.
8.3.1
In het advies van 8 december 2021 heeft de SAOZ berekend dat de gemachtigde van eiseres € 23.384,90 exclusief BTW in rekening heeft gebracht met een uurtarief dat varieert van € 240,-- (in 2017), € 260,-- (in 2018), € 265,-- (in 2019) tot € 270,-- (in 2020 en 2022). Dit is door de SAOZ omgerekend naar in totaal 91 uren tijdsbesteding. Voor de deskundige bijstand door [rentmeester] is een bedrag van € 7.530,45 exclusief BTW in rekening gebracht, met een uurtarief dat varieert van € 140,-- (in 2018 en 2019) tot € 145,-- (in 2021). Dit is omgerekend naar 53 uren tijdsbesteding.
8.3.2
De SAOZ acht, gelet op de omvang en de complexiteit van de zaak, een zekere ruime tijdsbesteding op voorhand niet als onredelijk maar de 91 respectievelijk 53 uren vindt de SAOZ niet redelijk, gelet op de 58 uren die de deskundige van de SAOZ zelf aan deze zaak heeft besteed. De SAOZ vindt een tijdsbesteding van 30 uren voor de juridische bijstand à gemiddeld € 260,-- en 25 uren voor [rentmeester] à € 140,-- redelijk en billijk. Dat is bij elkaar € 11.300,--.
8.3.3
De rechtbank kan zich niet vinden in de vergelijking van de tijdsbesteding van de beide door eiseres ingeschakelde deskundigen met de tijdsbesteding van de deskundige van de SAOZ. Laatstgenoemde is zowel jurist als rentmeester en is als zodanig een zeer ervaren adviseur van de SAOZ. Deze kwalificaties maken hem minder geschikt om als maatman te dienen.
8.3.4
De rechtbank kan de SAOZ volgen in de toegepaste korting voor de vergoeding van [rentmeester] naar 25 uren. Gelet op zijn advies waarin onder meer onnodig ook een planvergelijking is gemaakt en schade is berekend als gevolg van de al eerder vastgestelde Keur, acht de rechtbank deze tijdsbesteding redelijk.
8.3.5
Verder is het de rechtbank ambtshalve bekend dat ook de juridisch gemachtigde van eiseres ervaren is in de behandeling van planschade- en nadeelcompensatiezaken. De door de SAOZ aangebrachte korting van 91 uren naar 30 uren acht de rechtbank echter niet redelijk. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van 14 juni 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3302, staat in een gemiddelde planschadezaak een tijdsbesteding van 40 uur in verhouding tot de verrichte werkzaamheden. In deze - met een planschadezaak vergelijkbare - nadeelcompensatiezaak heeft de SAOZ vier keer een advies uitgebracht en afsluitend nog een integrale versie, waarvan gezegd kan worden dat het een overlap is van de eerdere adviezen. Dat rechtvaardigt niet een verdubbeling van het gemiddelde aantal van 40 uren, maar naar het oordeel van de rechtbank is een tijdsbesteding van 60 uur in dit geval redelijk.
8.3.6
Dit betekent dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de juridische bijstand voor slechts 30 uren tijdsbesteding vergoed is. De rechtbank ziet aanleiding in zoverre zelf in de zaak te voorzien en zal bepalen dat een tijdsbesteding van 60 uren voor de juridische bijstand à gemiddeld € 260,-- redelijk is. In het dictum zal daarom opgenomen worden dat eiseres recht heeft op additioneel € 7.800,-- vergoeding voor deskundigenkosten (exclusief BTW).
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-- en een wegingsfactor 1). Daarnaast heeft eiseres recht op vergoeding van de kosten van [rentmeester] voor het bijwonen van de zitting. Die vergoeding bepaalt de rechtbank op € 525,-- (drie uren à € 175,--) in plaats van de op vijf uren gebaseerde gevraagde vergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de toegekende vergoeding voor deskundigenkosten;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de juridische bijstand voor slechts 30 uren tijdsbesteding vergoed is;
  • voorziet in zoverre zelf in de zaak en bepaalt dat verweerder aan eiseres nog € 7.800,-- aan deskundigenkosten dient te vergoeden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.275,--;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. dr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 2 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
S. Hindriks, voorzitter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.