Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op 1 maart 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting vond plaats op 18 maart 2024, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam. Betrokkene was niet aanwezig. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het negeren van een eenrichtingsverkeer bord. Betrokkene voerde aan dat hij de instructies van een verkeersregelaar had opgevolgd.
De kantonrechter overwoog dat volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) een boete alleen kan worden opgelegd als de identiteit van de bestuurder kan worden vastgesteld. In dit geval had de verbalisant afgezien van staandehouding, maar de kantonrechter oordeelde dat de enkele vermelding hiervan onvoldoende was. Er was geen bewijs dat er geen reële mogelijkheid was om betrokkene staande te houden.
Daarom verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de opgelegde boete. De officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag van € 159 aan betrokkene terug te betalen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.