ECLI:NL:GHARL:2021:8850

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
Wahv 200.277.580/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Eskandari
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens onvoldoende staandehouding door ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een sanctie die aan de betrokkene was opgelegd voor het rijden over een fietspad, waarbij de betrokkene niet staande is gehouden door de ambtenaar. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde, mr. M. Lagas, geen geldige machtiging had overgelegd. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien de gemachtigde de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ambtenaar niet voldoende heeft onderbouwd waarom de betrokkene niet kon worden staande gehouden. De enkele mededeling van de ambtenaar dat de betrokkene 'van hem afreed', is onvoldoende om te concluderen dat er geen reële mogelijkheid was om de bestuurder staande te houden. Het hof vernietigt daarom de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep gegrond. De sanctie die aan de betrokkene was opgelegd, wordt vernietigd, en de advocaat-generaal wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.015,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij het opleggen van sancties en de noodzaak voor ambtenaren om adequaat te handelen bij het staande houden van bestuurders. Het hof concludeert dat de sanctie niet aan de betrokkene had mogen worden opgelegd, waardoor de inleidende beschikking niet in stand kan blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.277.580/01
CJIB-nummer
: 221993574
Uitspraak d.d.
: 21 september 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2020, betreffende
mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam,
beweerdelijk optredende voor

Stichting [betrokkene] (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het verloop van de procedure

Mr. Lagas heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep bij de bestreden beslissing niet-ontvankelijk verklaard, omdat mr. Lagas geen geldige machtiging heeft verstrekt, ook niet nadat hij daarvoor een termijn had gekregen.
2. De kantonrechter is, naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegd van een pretense gemachtigde te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging overlegt ten einde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde van een betrokkene aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
3. Indien de kantonrechter vaststelt dat een schriftelijke machtiging als hiervoor bedoeld ontbreekt dan wel niet toereikend is, kan niet-ontvankelijkverklaring volgen indien de pretense gemachtigde schriftelijk in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, het verzuim niet binnen de in de brief genoemde termijn is hersteld en daarbij is meegedeeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen als het verzuim niet binnen die termijn is hersteld (vgl. het arrest van 11 juli 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:6361).
4. Bij (tussen)beslissing van 9 oktober 2019 is mr. Lagas op het verzuim gewezen en is hem een termijn van vier weken geboden om alsnog een machtiging over te leggen. Voornoemde beslissing laat echter onvermeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld. Gelet op hetgeen onder 3. is overwogen mocht het beroep daarom niet niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd. Vervolgens zal het hof overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, waarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard. Het hof beschouwt het hoger beroep als ingesteld namens de betrokkene.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 140,- voor: “niet de rijbaan gebruiken door te rijden over het trottoir, voetpad, (brom) fietspad of ruiterpad”. Deze gedraging zou zijn verricht op 27 november 2018 om 18:50 uur op de Walenburgerweg in Rotterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
7. Namens de betrokkene wordt de gedraging niet betwist, maar volgens de gemachtigde is er sprake van omstandigheden die nopen tot matiging van het bedrag van de sanctie. De betrokkene was met haar huisgenoot, wiens vader met spoed was opgenomen, onderweg naar het ziekenhuis toen zij werden geconfronteerd met enkele wegblokkeringen die slechts gepasseerd konden worden door over het fietspad te rijden. Hierbij is geen gevaar ontstaan voor andere weggebruikers. Verder voert de gemachtigde aan dat de ambtenaar ten onrechte niet is overgegaan tot staandehouding. Hiertoe bestond immers een reële mogelijkheid, nu de betrokkene van de ambtenaar afreed en de rijrichting derhalve duidelijk was.
8. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
9. Over de reden waarom de ambtenaar de bestuurder niet heeft staandegehouden heeft de ambtenaar in het zaakoverzicht het volgende verklaard: “Ik kon geen staandehouding verrichten omdat betrokkene van mij afreed.”
10. Dat de betrokkene van de ambtenaar afreed, houdt niet noodzakelijkerwijs in dat geen staandehouding kon worden verricht. Uit de verklaring van de ambtenaar blijkt niet waarom de betrokkene niet kon worden gemaand te stoppen of achterna kon worden gereden teneinde de bestuurder staande te houden. Bij deze stand van zaken kan het hof niet vaststellen dat er zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Dat brengt mee dat de sanctie niet aan de betrokkene als kentekenhouder had mogen worden opgelegd, zodat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven. Het voorgaande brengt mee dat de overige bezwaren geen bespreking behoeven.
11. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal drie punten te worden toegekend. Het hof zal voor het telefonisch horen in administratief beroep geen half punt toekennen. De gemachtigde heeft verzocht te worden gehoord, terwijl het verslag van de hoorzitting vermeldt dat de gemachtigde geen aanvulling heeft. Naar het oordeel van het hof is daarom geen sprake van kosten die een partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken in de zin van artikel 13a, eerste lid, van de Wahv. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 534,- en voor het (hoger) beroep € 748,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.015,- (= 1 x € 534,- x 0,5 + 2 x € 748,- x 0,5).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.015,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.