In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. die eigenaar is van een hotel, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het onroerend goed vastgesteld op € 2.460.000 per 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelasting en rioolheffing voor het jaar 2020. Belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en dat de peildatum verlegd moest worden naar 1 januari 2020 vanwege de coronacrisis. De rechtbank oordeelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de peildatum te verleggen, aangezien er geen structurele veranderingen in de waarde van het object waren opgetreden.
Daarnaast verzoekt belanghebbende om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met 27 maanden en kent een schadevergoeding toe van € 250. De rechtbank oordeelt dat de waarde van het object voor het belastingjaar 2020 niet te hoog is vastgesteld en dat de aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing gehandhaafd blijven. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de schadevergoeding aan belanghebbende.