ECLI:NL:RBZWB:2024:2754
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een winkelpand in verband met coronamaatregelen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het onroerende goed, een winkelpand gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 1.246.000 per 1 januari 2022. Deze waardevaststelling ging gepaard met een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 15 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was vastgesteld, mede door de impact van de coronamaatregelen op het gebruik van het pand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de coronamaatregelen door een correctie van 4% op de waarde toe te passen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan en dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden, waardoor er geen recht op schadevergoeding bestaat. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022 gehandhaafd blijven.