ECLI:NL:RBZWB:2024:2727

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
BRE 22/4719
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorlopige aanslag IB/PVV 2022 in het kader van een fonds voor gemene rekening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had het verzoek van belanghebbende om herziening van de voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2022 afgewezen. Belanghebbende stelt dat het in fonds gestorte vermogen niet tot de grondslag sparen en beleggen behoort, en dat de voorlopige aanslag te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de voorlopige aanslag inderdaad naar een te hoog bedrag is opgelegd en dat er sprake is van een open fonds voor gemene rekening. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verlaagt de voorlopige aanslag met € 59 tot een te betalen bedrag van € 2.091. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 2.807,50 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4719

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. T.G. van Laarhoven),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om herziening van de voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2022 geheel afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de afwijzing van het herzieningsverzoek, en daarmee de voorlopige aanslag IB/PVV 2022, gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. Ook deze termijn heeft de rechtbank door omstandigheden niet gehaald.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de voorlopige aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de voorlopige aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Belanghebbende en de echtgenote kwalificeren in 2022 als fiscaal partners.
3.1.
Belanghebbende heeft eind 2021 een spaarrekening op zijn naam geopend. Daarop heeft hij een bedrag gestort van € 99.800, afkomstig van een rekening die op naam staat van hem en zijn echtgenote. De echtgenote heeft hetzelfde gedaan.
3.2.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 1 december 2021 een overeenkomst met de titel ‘Overeenkomst inzake open fonds voor gemene rekening’ (de overeenkomst) ondertekend. In de overeenkomst staat, voor zover relevant:

In aanmerking nemende:
• dat partijen voor gezamenlijke rekening willen beleggen op basis van verhandelbare participaties.
• dat partijen daartoe een fonds voor gemene rekening, hierna "fonds", oprichten;
• dat het fonds vanwege een beperkt aantal te benaderen participanten niet zal zijn onderworpen
aan de vergunning- en prospectusplicht ingevolge art. 5.3, lid 1 van de Wet financieel toezicht
(beperkte kring).
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1 Naam en duur
(…)
1.2
Het fonds zal ingaan op 1 december 2021 en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
(…)
Artikel 2 Doel
Het doel van het fonds is het voor gezamenlijke rekening beleggen van vermogen. De toegelaten
beleggingscategorieën zijn deposito's en spaarrekeningen bij banken.
Het fonds zal geen gebruik maken van vreemd vermogen.
Artikel 3 Beleggingsbeleid
3.1.
Het fonds zal een beleggingsbeleid voeren gericht op een gematigd beleggingsrisico.
3.2.
Het beleggingsbeleid kan worden gewijzigd nadat de participantenvergadering daartoe heeft besloten.
Artikel 4 Participaties
4.1.
Het fonds kent 2.500 genummerde participaties, welke door de bewaarder/beheerder zullen
worden geadministreerd in een participantenregister.
4.2.
De participaties hebben een nominale waarde van € 100.
4.3.
Bij de oprichting worden de volgende participaties geplaatst:
- Bewaarder/beheerder [belanghebbende] , 998 stuks, nummers 1 t/m 998.
- Participant 2 [naam] , 998 stuks, nummers 999 t/m 1.996.
De storting overeenkomend met de nominale waarde van de participaties zal plaatsvinden door
inbreng van bankrekeningnummers (…)
Eventueel op de in te brengen rekening tot en met 30 november 2021 opgebouwde rente wordt
niet ingebracht en komt toe aan de desbetreffende inbrenger.
4.4.
De niet geplaatste participaties zullen in portefeuille worden geplaatst bij de
bewaarder/beheerder.
4.5.
Bewaarder/beheerder kan zonder toestemming van de zittende participanten participaties
plaatsen bij derden tegen een koers overeenkomend met de waarde van het fondsvermogen
gedeeld door het aantal uitstaande participaties.
Artikel 5 Overdracht participaties
5.1.
Iedere participant is gerechtigd om zijn bewijzen van deelgerechtigheid over te dragen. Hij
maakt van overdracht melding bij de bewaarder/beheerder binnen 5 werkdagen na overdracht.
Daarbij vermeldt hij de naam en adresgegevens van de overnemer.
5.2.
Iedere participant heeft het recht zijn participaties aan te bieden aan het fonds. In zo'n geval
zal de bewaarder/beheerder binnen drie weken het met de aangeboden participaties
corresponderende kapitaal aan de aanbiedende participant uitbetalen.
Artikel 6 Bewaarder/beheerder
6.1.
Het fonds wordt bestuurd door de bewaarder/beheerder. Hij is degene die het fonds in en
buiten rechte vertegenwoordigt en als enige bevoegd te beschikken over de ingebrachte
bankrekeningen. Voor zoveel nodig geeft participant door ondertekening van deze
overeenkomst volmacht aan de bewaarder/beheerder om over de door haar ingebrachte
bankrekening te beschikken.
6.2.
De bewaarder/beheerder neemt te zijner discretie beleggingsbeslissingen binnen het in art. 3
bepaalde kader.
6.3.
Bij aanvang van het fonds fungeert als vermogensbeheerder Rabobank. Als de
bewaarder/beheerder van vermogensbeheerder wil veranderen, legt hij dat voor aan de
participanten. De door de bewaarder/beheerder voorgestane verandering van
vermogensbeheerder dient binnen of buiten vergadering te worden goedgekeurd door de
meerderheid van de participanten.
6.4.
De bewaarder/beheerder is verplicht van de vermogenstoestand van het fonds en de
transacties op zodanige wijze administratie te voeren en de tot de administratie behorende
boeken en bescheiden en andere gegevensdragers zodanig te bewaren dat altijd de rechten en
verplichtingen van het fonds kunnen worden gekend.
6.5.
De bewaarder/beheerder ontvangt voor zijn taken geen beloning.
6.6.
De bewaarder/beheerder kan door de participantenvergadering worden vervangen.
(…)
Artikel 8 Boekjaar, balans en resultatenrekening
(…)
8.2.
Tot de opbrengsten van het fonds worden in elk geval gerekend: interest, dividenden en
vermogenswinsten behaald op de vermogensbestanddelen welke deel uitmaken of hebben
gemaakt van zijn portefeuille.
(…)
Artikel 9 Winstverdeling
9.1.
Het beleggingsresultaat staat ter beschikking van de vergadering van participanten. De
vergadering kan besluiten tot herbelegging, uitkering aan de participanten dan wel een
combinatie van beide mogelijkheden. Ook kan de vergadering besluiten tot (gedeeltelijke)
terugbetaling van kapitaal. Iedere participant is gerechtigd tot het beleggingsresultaat of
terugbetaling van kapitaal naar rato van het aantal participaties.
9.2.
Bewaarder/beheerder zal overeenkomstig de wettelijke vereisten op winstuitkeringen
dividendbelasting inhouden en afdragen.”
3.3.
De bankrekeningen genoemd in artikel 4 van de fondsvoorwaarden zijn de bankrekeningen die door belanghebbende en de echtgenote eind 2021 zijn geopend. De tenaamstelling van deze bankrekeningen is niet gewijzigd.
Overwegingen
Is de voorlopige aanslag te hoog vastgesteld?
4. Belanghebbende meent dat de voorlopige aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat door hem en zijn echtgenote een open fonds voor gemene rekening is ingesteld. Het vermogen dat in het fonds is gestort, behoort niet tot zijn grondslag sparen en beleggen. Omdat de inspecteur daar geen rekening mee heeft gehouden, dient de voorlopige aanslag te worden verlaagd.
4.1.
Volgens de inspecteur kan de door belanghebbende bepleite vermindering van de grondslag sparen en beleggen niet plaatsvinden omdat er geen sprake is van een open fonds voor gemene rekening. Om die reden is de voorlopige aanslag naar een juist bedrag opgelegd.
4.2.
In essentie draait het geschil tussen belanghebbende en de inspecteur om de vraag of belanghebbende met zijn echtgenote een open fonds voor gemene rekening heeft ingesteld waarin hij (een deel van zijn) vermogen heeft gestort. Voor de aanwezigheid van een fonds dient sprake te zijn van een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, mits van de deelgerechtigdheid in het fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. [1] De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 24 januari 2020 enige toelichting gegeven op de definitie. [2]
4.3.
Volgens de inspecteur is in dit geval geen sprake van een fonds omdat op geen sprake is van een afgescheiden vermogen gelet op het contract en de gang van zaken. [3] Hij wijst daarbij op de ongewijzigde tenaamstelling van de bankrekeningen en stelt dat niet duidelijk is geworden of de vermogensbestanddelen daadwerkelijk zijn ingebracht. Ook trekt de inspecteur in twijfel of belanghebbende bevoegd is om te beschikken over het vermogen. In dat verband wijst de inspecteur (onder meer) op de algemene voorwaarden van de bank. De rechtbank gaat in het betoog van de inspecteur niet mee. Een fonds heeft geen rechtspersoonlijkheid, maar is voor het houden van haar vermogen(srechten) aangewezen op een persoon die dat namens haar doet. [4] In dit geval is belanghebbende als bewaarder aangewezen om voor het fonds op te treden. [5] Dat op zichzelf staat niet in de weg staat aan de vorming van een fonds. [6] Verder verbinden belanghebbende en zijn echtgenote zich in de overeenkomst tot de inbreng van vermogensbestanddelen. [7] Daarbij wordt een beheerder/bewaarder aangewezen die een volmacht heeft ten aanzien van het verrichten van handelingen met betrekking tot de bij hem in beheer zijnde vermogensbestanddelen. [8] Volgens de contractuele bepalingen van de overeenkomst gaan de baten van de rekeningen het fonds aan. [9] De participanten zijn daarbij gerechtigd tot de baten en lasten van het fonds naar rato van hun participaties. [10] Gezien de werking van die bepalingen is er dan naar het oordeel van de rechtbank sprake van een fondsvermogen. Dat wat de inspecteur op dit punt aanvullend aanvoert, namelijk dat de echtgenote nog beschikkingsbevoegd is richting de bank ten aanzien van de door haar ingebrachte rekening omdat de die nog op haar naam staat, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht voor een ander oordeel. Immers heeft de echtgenote zich contractueel verplicht om dat na te laten. [11] Het standpunt van de inspecteur dat er wezenlijk niets is veranderd in de situatie van de echtgenoten, miskent dat de juridische situatie van de echtgenoten onderling door de overeenkomst wel is gewijzigd. Niet gesteld of gebleken is verder dat sprake is van een situatie waarin partijen iets zijn overeengekomen wat zij niet bedoelen, of dat een andere rechtshandeling wordt gepresenteerd dan de rechtshandeling die partijen zijn overeengekomen.
4.4.
Verder acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is van verkrijging van voordelen door de deelgerechtigden. Niet betwist is namelijk de stelling van belanghebbende dat de vorming van het fonds voordelen oplevert op het gebied van de werking van diverse regelingen die aanhaken bij het vermogensbegrip van de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur heeft verder zelf ook onderschreven dat vorming van het fonds kan leiden tot besparing van belastingheffing ten aanzien van de ingebrachte vermogensbestanddelen.
De rechtbank ziet niet in waarom (het voornemen tot) het behalen van dergelijke voordelen in de weg moet staan aan het voldoen aan de definitie van een open fonds voor gemene rekening. Het behalen van voordeel door gemeenschappelijk beleggen kan namelijk ook (deels) gelegen zijn in een gunstigere fiscale behandeling, wat leidt tot een hoger netto beleggingsresultaat. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een fonds dat in strijd met doel en strekking van de Wet inkomstenbelasting 2001 is opgericht. Het betoog van de inspecteur dat een aanwending van een fonds zoals in dit geval niet is voorzien bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan kloppen, maar dat als zodanig brengt niet met zich dat dit in de weg staat aan de fiscale behandeling die belanghebbende bepleit.
4.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook sprake is van beleggen voor gemene rekening. De argumenten die de inspecteur namelijk aanvoert dat daar in dit geval geen sprake van is, berusten grotendeels op zijn standpunt dat er geen voordeel wordt behaald met het fonds. De rechtbank heeft dat standpunt hiervoor verworpen. De rechtbank gaat ook niet mee in het betoog dat het bijeenbrengen van spaarrekeningen niet kan worden aangemerkt als beleggen. De inspecteur heeft namelijk aangegeven voor het begrip ‘beleggen’ aan te sluiten bij het beleggingsbegrip voor vrijgestelde beleggingsinstellingen. Daarvoor geldt dat het aanhouden van vermogen op bankrekeningen als beleggen wordt aangemerkt. [12]
4.6.
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van een ‘open’ fonds. Gelet op de fondsbepalingen is sprake van participaties die zonder toestemming van deelgerechtigden kunnen worden overgedragen. [13] Dat, zoals de inspecteur betoogt, daarbij niet staat opgemerkt dat de participaties vrij verhandelbaar zijn, doet niet af aan de duidelijke tekst van de overeenkomst waaruit volgt dat er geen toestemming voor overdracht vereist is. Het standpunt van de inspecteur dat er geen derde te vinden is die zou willen participeren in het fonds gelet op de verwachte opbrengst en de onderlinge relatie tussen de participanten, leidt ook niet tot een ander oordeel. Voor de kwalificatie of dit fonds als ‘open’ te beschouwen is, acht de rechtbank in deze zaak de fondsvoorwaarden doorslaggevend.
4.7.
De conclusie is dus dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een open fonds voor gemene rekening. Voor dat geval is niet in geschil dat de voorlopige aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Deze moet worden verminderd met € 59.
Bestaat recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase?
4.8.
Deze beroepsgrond slaagt reeds omdat belanghebbende gelijk krijgt ten aanzien van de vraag of de voorlopige aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank gaat daarom niet in op de overige standpunten van partijen op dit punt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de voorlopige aanslag met € 59 verlaagd moet worden tot een te betalen bedrag van € 2.091. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar, en wijzigt de herzieningsbeslissing zodanig dat de voorlopige aanslag moet worden vastgesteld op een te betalen bedrag € 2.091.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend, een conclusie van repliek ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.807,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de herzieningsbeschikking en vermindert de voorlopige aanslag IB/PVV 2022 tot een voorlopige aanslag naar een te betalen bedrag van € 2.091;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.807,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 25 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [14]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, lid 4 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
2.Hoge Raad 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115.
3.Als bedoeld in Kamerstukken II 1968-1968, 6000, nr. 17, p. 8.
4.Vergelijk Kamerstukken II 1968-1968, 6000, nr. 17, p. 11.
5.Dit is tussen partijen niet in geschil.
6.Vergelijk ook Kamerstukken II 1968-1968, 6000, nr. 17, p. 7, waarin als voorbeeld ook bewaring door een vennootschap onder firma wordt genoemd.
7.Zie artikel 4, onderdeel 4.3 van de overeenkomst.
8.Zie daarvoor artikel 6, onderdeel 6.1 van de overeenkomst.
9.Zie artikel 8, onderdeel 8.2 van de overeenkomst.
10.Zie artikel 9, onderdeel 9.1 van de overeenkomst.
11.Zie artikel 6, onderdeel 6.1 van de overeenkomst.
12.Artikel 6a, vierde lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
13.Zie artikel 5 van de overeenkomst.
14.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.