AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Beoordeling van de voorlopige aanslag IB/PVV 2022 in het kader van een fonds voor gemene rekening
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had het verzoek van belanghebbende om herziening van de voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2022 afgewezen. Belanghebbende stelt dat het in fonds gestorte vermogen niet tot de grondslag sparen en beleggen behoort, en dat de voorlopige aanslag te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de voorlopige aanslag inderdaad naar een te hoog bedrag is opgelegd en dat er sprake is van een open fonds voor gemene rekening. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verlaagt de voorlopige aanslag met € 59 tot een te betalen bedrag van € 2.091. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 2.807,50 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.
Voetnoten
1.Artikel 2, lid 4 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
3.Als bedoeld in Kamerstukken II 1968-1968, 6000, nr. 17, p. 8.
4.Vergelijk Kamerstukken II 1968-1968, 6000, nr. 17, p. 11.
5.Dit is tussen partijen niet in geschil.
6.Vergelijk ook Kamerstukken II 1968-1968, 6000, nr. 17, p. 7, waarin als voorbeeld ook bewaring door een vennootschap onder firma wordt genoemd.
7.Zie artikel 4, onderdeel 4.3 van de overeenkomst.
8.Zie daarvoor artikel 6, onderdeel 6.1 van de overeenkomst.
9.Zie artikel 8, onderdeel 8.2 van de overeenkomst.
10.Zie artikel 9, onderdeel 9.1 van de overeenkomst.
11.Zie artikel 6, onderdeel 6.1 van de overeenkomst.
12.Artikel 6a, vierde lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
13.Zie artikel 5 van de overeenkomst.
14.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.