ECLI:NL:RBZWB:2024:2675

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
BRE 24/2720
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

Op 23 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de schorsing van haar rijbewijs. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 11 januari 2024 besloten dat verzoekster moest meewerken aan een rijvaardigheidsonderzoek en dat zij voorlopig niet meer mocht rijden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om schorsing van het besluit tot zes weken na de beslissing op haar bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het CBR. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. In de beoordeling van het verzoek heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er onvoldoende spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat het CBR op 6 mei 2024 een rijvaardigheidsonderzoek heeft ingepland en dat verzoekster bij een positief resultaat snel weer over haar rijbewijs kan beschikken.

De voorzieningenrechter heeft ook de feiten van het incident op 17 november 2023 in ogenschouw genomen, waarbij verzoekster een lantaarnpaal heeft geraakt en in het water is beland. De politie heeft vastgesteld dat er geen remsporen zijn aangetroffen, wat duidt op een gebrek aan rijvaardigheid. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet in staat is om haar voertuig in bedwang te houden, wat het vermoeden van ongeschiktheid voor het besturen van een voertuig versterkt. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2720
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de schorsing van haar rijbewijs.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 heeft het CBR besloten dat verzoekster moet meewerken aan een rijvaardigheidsonderzoek en dat verzoekster voorlopig niet meer mag rijden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en mr. S. Sheikchote als gemachtigde van het CBR.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter in haar verzoek om voorlopige voorziening verzocht om de werking van het bestreden besluit ten aanzien van het schorsen van het rijbewijs te schorsen tot zes weken na het nemen van een besluit op het bezwaar.
4. Voor het treffen van een voorlopige voorziening, moet er sprake zijn van een voldoende spoedeisend belang. De voorzieningenrechter plaatst vraagtekens bij het spoedeisend belang. Onduidelijk is wanneer het CBR op het bezwaar van verzoekster kan beslissen en wanneer de beslistermijn eindigt. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat 3 juni 2024 de laatste dag is van de (verlengde) beslistermijn, gerekend vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Verder geldt dat op 6 mei 2024 het rijvaardigheidsonderzoek voor verzoekster is ingepland en dat verzoekster na positief resultaat volgens het CBR diezelfde week weer kan beschikken over haar rijbewijs.
De voorzieningenrechter geeft verzoekster voor wat betreft het spoedeisend belang het voordeel van de twijfel, en gaat over tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. Hierbij speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Verder zal een belangenafweging gemaakt moeten worden.
5. De voorzieningenrechter acht het in de eerste plaats van belang om vast te stellen wat er feitelijk is gebeurd op 17 november 2023.
Duidelijk is dat verzoekster op die dag een eenzijdige aanrijding heeft veroorzaakt. Duidelijk is ook dat een politieambtenaar na de aanrijding ter plaatse is geweest. Uit het mutatierapport van de politie blijkt dat deze het voertuig in het water heeft aangetroffen en dat er geen remsporen zijn aangetroffen. De politieambtenaar heeft daaruit afgeleid dat er niet is geremd.
De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanleiding om aan de bevindingen en conclusies van de politieambtenaar te twijfelen. De door verzoekster op zitting geuite twijfel aan de juistheid van de inhoud van het mutatierapport is daarvoor onvoldoende.
Niet in geschil is dat verzoekster bij het incident op 17 november 2023 een lantaarnpaal heeft geraakt en dat zij te water is geraakt. Dat de lantaarnpaal slechts licht zou zijn geschampt en hoe diep verzoekster in de sloot is terechtgekomen, vindt de voorzieningenrechter minder van belang. Duidelijk is dat verzoekster door eigen doen of nalaten in de sloot is beland. De conclusie, dat verzoekster haar voertuig niet in bedwang heeft kunnen houden en het vermoeden dat zij daardoor niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid, acht de voorzieningenrechter gerechtvaardigd. De door verzoekster genoemde uitspraak [1] leidt niet tot een ander oordeel. De feiten en omstandigheden in de zaak van die uitspraak zijn niet gelijk aan die in verzoeksters zaak. De politie heeft terecht een melding gemaakt van het incident bij het CBR.
6. De Wegenverkeerswet 1994 schrijft dan dwingendrechtelijk voor dat er een onderzoek naar rijvaardigheid plaatsvindt en dat de geldigheid van het rijbewijs wordt geschorst. Volgens vaste rechtspraak [2] kan daarop alleen in zeer uitzonderlijke gevallen een uitzondering worden gemaakt, maar van een zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake. Voor het onderhouden van sociale contacten, het doen van boodschappen en het verlenen van mantelzorg kan verzoekster tijdelijk gebruikmaken van alternatieve vervoersmogelijkheden, zoals openbaar vervoer en taxivervoer. Dat zal verzoekster tijdelijk meer moeite en mogelijk geld kosten, maar haar persoonlijk belang weegt niet op tegen het zwaarwegende algemene belang van waarborging van de verkeersveiligheid. In de belangenafweging speelt mee dat het gaat om een beperkte periode, waarbij de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat verzoekster bij een positief resultaat op het rijvaardigheidsonderzoek snel weer kan beschikken over haar rijbewijs.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024 door mr. M. Snoeks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415