ECLI:NL:RBZWB:2024:2675
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Schorsing rijbewijs en verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure
Op 23 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de schorsing van haar rijbewijs. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 11 januari 2024 besloten dat verzoekster moest meewerken aan een rijvaardigheidsonderzoek en dat zij voorlopig niet meer mocht rijden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om schorsing van het besluit tot zes weken na de beslissing op haar bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het CBR. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. In de beoordeling van het verzoek heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er onvoldoende spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat het CBR op 6 mei 2024 een rijvaardigheidsonderzoek heeft ingepland en dat verzoekster bij een positief resultaat snel weer over haar rijbewijs kan beschikken.
De voorzieningenrechter heeft ook de feiten van het incident op 17 november 2023 in ogenschouw genomen, waarbij verzoekster een lantaarnpaal heeft geraakt en in het water is beland. De politie heeft vastgesteld dat er geen remsporen zijn aangetroffen, wat duidt op een gebrek aan rijvaardigheid. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet in staat is om haar voertuig in bedwang te houden, wat het vermoeden van ongeschiktheid voor het besturen van een voertuig versterkt. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.