ECLI:NL:RBZWB:2024:2648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/8998
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam, dat op 4 juli 2023 het bezwaar van eisers ongegrond verklaarde. Dit besluit hield in dat het recht op bijstand van eisers werd ingetrokken en dat de kosten van de aan eisers verleende bijstand, ter hoogte van € 137.920,84 bruto, teruggevorderd zouden worden. Eisers ontvingen vanaf 8 augustus 2014 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm. Het college startte op 11 mei 2021 een onderzoek naar aanleiding van niet (geheel) betaalde huurlasten en verzocht eisers om bankafschriften over een bepaalde periode. Eisers hebben hieraan niet naar tevredenheid voldaan, wat leidde tot de intrekking van hun bijstandsuitkering op 8 december 2022.

De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat zij over een bankrekening beschikten en dat zij schenkingen hadden ontvangen. De rechtbank concludeert dat het college terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken en de terugvordering van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers het bedrag van € 137.920,84 aan ten onrechte verleende bijstandsuitkering moeten terugbetalen aan het college. Tevens krijgen eisers geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/8998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam, verweerder (gemachtigden: A. van den Biggelaar en drs. C. Peters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college van 4 juli 2023 om het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren en zijn besluiten in stand te laten om het recht op bijstand van eisers in te trekken en om de kosten van aan eisers verleende bijstand voor een bedrag van € 137.920,84 bruto terug te vorderen.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college. Eisers zelf waren niet aanwezig.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden

2. Eisers ontvingen vanaf 8 augustus 2014 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm. Op 11 mei 2021 is het college een (tussen)onderzoek gestart naar aanleiding van niet (geheel) betaalde huurlasten. Het college heeft eisers toen verzocht om bankafschriften te overleggen over de periode van 1 december 2017 tot en met 31 maart 2021. Eisers hebben dit toen niet (naar tevredenheid van het college) gedaan. Het college heeft eisers een hersteltermijn geboden. Met het besluit van 8 december 2022 heeft het college het recht op bijstand van eisers ingetrokken, vanwege het schenden van de inlichtingenplicht. Met het besluit van 31 januari 2022 / 1 februari 2022 heeft het college besloten de kosten van de verleende bijstand bruto terug te vorderen voor een bedrag van
€ 137.920,84. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Het college heeft hun bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit, omdat zij kortgezegd stellen dat zij de inlichtingen- en medewerkingsplicht niet hebben geschonden. Daarnaast zijn eisers van mening zijn dat het besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren en de intrekking van het recht op bijstand en de bruto terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers in stand te laten. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege. [1] Voor het recht op bijstand geldt een inlichtingenplicht, die inhoudt dat een belanghebbende aan het college mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand. [2]
In het geval dat de inlichtingenplicht niet wordt nagekomen, is het college gehouden het recht op bijstand te herzien of in te trekken. [3] Het college is daarbij gehouden te bezien of het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand mogelijk is. [4] Het college kan de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht. [5] Dat geldt ook voor het geval dat de medewerkingsplicht niet behoorlijk is nagekomen. [6] Indien sprake is van dringende redenen om (gedeeltelijk) van terugvordering af te zien, kan het college daartoe besluiten. [7] In het geval van terugvordering, zijn gehuwden hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten die worden teruggevorderd. [8]
Hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden?
6. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. De rechtbank stelt daartoe op basis van de stukken vast dat eisers beschikken over een bankrekening die zij niet zelfstandig aan het college hebben gemeld, ook niet na het verzoek om dat te doen. Daarnaast staat vast dat eisers een schenking van € 29.717,00 op 7 april 2018 en van € 3.000,00 op 22 maart 2021 op hun bankrekening gestort hebben gekregen, zonder dat zij daarvan mededeling hebben gedaan aan het college en/of daarover uitleg hebben gegeven aan het college toen daarnaar werd gevraagd. Eisers hebben gedurende de beroepsprocedure alsnog bankafschriften en een akte van schenking overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers enige uitleg gegeven over deze stukken.
Voor de rechtbank is vast komen te staan dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet op verzoek van het college of uit eigen beweging mededeling te doen van de bankrekening en de schenking. Het standpunt van eisers dat dit geen schending van de inlichtingenplicht oplevert omdat hun kinderen de bankrekening gebruiken en beheren en eisers de ontvangen schenking direct na ontvangst hebben gebruikt om lopende schulden bij hun kinderen af te lossen, volgt de rechtbank niet. Dat de bankrekening in het kader van een aanvraag om bijzondere bijstand al bekend was bij het college, zoals eisers alleen hebben gesteld, heeft het college weersproken. Het moest eisers redelijkerwijs duidelijk zijn dat de bankrekening en de ontvangen schenkingen van invloed konden zijn op het recht op bijstand en dat maakt dat de inlichtingenplicht gold. Eisers hadden van deze feiten mededeling aan het college moeten doen.
Heeft het college eisers recht op bijstand terecht ingetrokken?
7. Het college heeft op grond van de door hem geconstateerde schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand van eisers ingetrokken. Op grond van de wet en naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), is dat mogelijk: schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op om de bijstand te herzien of in te trekken, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. [9] Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval dat wel aan de inlichtingenplicht zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond. Indien ondanks de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, dient het college daartoe over te gaan. [10] Daarbij dient het college ook te bekijken of het mogelijk is om schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag in ieder geval wel recht op bijstand zou bestaan, op basis van de vaststaande feiten en omstandigheden.
8. Het college heeft ter zitting bevestigd te hebben bezien of het mogelijk was om het recht op bijstand van eisers schattenderwijs vast te stellen. Ook heeft het college uitgebreid toegelicht waarom dat volgens hem niet het geval was. Zo is, ook na herhaaldelijke verzoeken om informatie, onvoldoende duidelijk geworden hoe de financiële situatie van eisers eruitziet. Zo hebben eisers niet de volledig gevraagde bankafschriften overgelegd en is onder meer niet duidelijk geworden wat er met de ontvangen schenking is gebeurd en waarvoor de schulden aan eisers kinderen zijn aangegaan. Het inkomen en vermogen van eisers zijn, ondanks herhaalde verzoeken, voor het college onduidelijk gebleven over de gehele periode waarin eisers bijstand hebben ontvangen. De gemachtigde van eisers heeft betwist dat de overgelegde bankafschriften een onvoldoende duidelijk beeld geven van het gebruik van de bankrekening. De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat de bankafschriften geen volledig beeld geven van de gevraagde periode en ook niet van het saldoverloop. Ook is niet duidelijk geworden welke vaste lasten eisers hebben. De rechtbank is van oordeel dat het college na de poging om het recht op bijstand (schattenderwijs) vast te stellen heeft kunnen concluderen dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om dat te doen. De gevolgen daarvan blijven voor rekening van eisers. [11]
Gelet op de vastgestelde schending van de inlichtingenplicht en de omstandigheden dat het niet mogelijk was voor het college om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen over de periode van 8 augustus 2014 tot en met 17 juni 2021 en dat eisers hun recht over die periode niet aannemelijk hebben gemaakt, was het college gehouden om het recht op bijstand van eisers in te trekken op grond van artikel 17, eerste lid van de PW in combinatie met artikel 54, derde lid, eerste volzin van de PW. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college het recht op bijstand van eisers terecht heeft ingetrokken.
Heeft het college terecht besloten om de verleende bijstandsuitkering terug te vorderen?
9. Omdat vaststaat dat het college het recht op bijstand van eisers terecht heeft ingetrokken, blijft de vraag over of het college terecht heeft besloten de verleende bijstandsuitkering over de periode van 8 augustus 2014 tot 17 juni 2021 bruto terug te vorderen. Op grond van de schending van de inlichtingenplicht en de conclusie van het college dat door deze schending het recht op bijstand van eisers niet met zekerheid was vast te stellen en dat dat schattenderwijs ook niet mogelijk is gebleken, was het college op grond van artikel 58, eerste lid van de PW bevoegd en gehouden om de verleende bijstandsuitkering terug te vorderen. Eisers hebben geen dringende redenen aangevoerd, [12] wat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het college terecht heeft besloten om niet geheel of gedeeltelijk van terugvordering van de kosten van de verleende bijstandsuitkering af te zien. Overigens hebben eisers tegen de berekening van de hoogte van de terugvordering geen beroepsgronden gericht.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers een bedrag van € 137.920,84 aan ten onrechte verleende bijstandsuitkering (inclusief kosten) moeten terugbetalen aan het college. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (PW)
Artikel 11, eerste lid van de PW
1.
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid van de PW
1.
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid van de PW
3
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste, tweede lid, onder a en achtste lid van de PW
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a.
anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; (…)
8
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 59, tweede en vierde lid van de PW
2
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
4
De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Voetnoten

1.Zie artikel 11, eerste lid van de Participatiewet (PW).
2.Zie artikel 17, eerste lid van de PW.
3.Zie artikel 54, derde lid van de PW.
4.Zie CRvB 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
5.Zie artikel 58, eerste lid van de PW.
6.Zie artikel 58, tweede lid, onder a van de PW.
7.Zie artikel 58, achtste lid van de PW.
8.Zie artikel 59, tweede en vierde lid van de PW.
9.Zie artikel 54, derde lid, eerste volzin van de PW en CRvB 16 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:133.
10.Zie CRvB 20 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6243.
11.Zie CRvB 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2563.
12.Zie artikel 58, achtste lid van de PW.