In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, die op 26 januari 2022 een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 had opgelegd. De belanghebbende, eigenaar van een gemeubileerde woning in Vlissingen, had in 2021 zijn hoofdverblijf in een andere gemeente en voerde aan dat zijn echtgenote in Vlissingen woonde vanwege therapie. De rechtbank heeft op 17 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en zijn echtgenote aanwezig waren, en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door een gemachtigde.
De rechtbank concludeert dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd. De regelgeving van de gemeente Vlissingen stelt dat forensenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar een gemeubileerde woning beschikbaar houden. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de echtgenote van belanghebbende in Vlissingen woont, belanghebbende zelf zijn hoofdverblijf in een andere gemeente had en dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd. De rechtbank heeft begrip voor de persoonlijke situatie van belanghebbende, maar de wetgeving is duidelijk en de feiten wijzen erop dat de aanslag terecht is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag forensenbelasting gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma en openbaar gemaakt op 10 april 2024. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.