ECLI:NL:RBZWB:2024:2462
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2021 in het kader van box 3 en rechtsherstel
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.870 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 780. De belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd door de inspecteur ongegrond verklaard.
De rechtbank behandelt het beroep en onderzoekt of de heffing over het inkomen uit sparen en beleggen in overeenstemming is met de Wet rechtsherstel box 3, die op 27 december 2022 in werking is getreden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur voldoende rechtsherstel heeft geboden en dat er geen sprake is van een individuele buitensporige last. De rechtbank oordeelt dat de heffing van box 3 niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkelijke rendement lager is dan het forfaitair berekende rendement.
De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij de belanghebbende ligt en dat hij geen overtuigende bewijsstukken heeft overlegd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2021 in stand blijft en verklaart het beroep ongegrond. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.