ECLI:NL:RBZWB:2024:2460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
BRE 22/3821 en 22/3822
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom in verband met niet tijdig beslissen op verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 11 april 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur van de Belastingdienst op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2019 en 2020 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de verzoeken op 25 augustus 2022 heeft afgewezen, maar dat hij in de beroepsfase alsnog heeft beslist. Hierdoor verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op het niet tijdig beslissen. De rechtbank richt zich vervolgens op de vraag of belanghebbende recht heeft op een dwangsom.

De rechtbank komt tot de conclusie dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom van € 532, omdat de inspecteur ten onrechte geen dwangsombeschikkingen heeft afgegeven. De inspecteur erkent dit in zijn verweerschrift en concludeert dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom per verzoek om ambtshalve vermindering. Echter, de rechtbank stelt vast dat de verzoeken gelijktijdig zijn ingediend en dat er sprake is van samenhang, waardoor slechts één dwangsom verschuldigd is.

De rechtbank kent de dwangsom toe en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3821 en 22/3822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens hem heeft nagelaten om tijdig te beslissen op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2019 en 2020 (de aanslagen).
1.1.
De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering voor de jaren 2019 en 2020 op 25 augustus 2022 afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn gemachtigde, en namens de inspecteur,
mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering. Het geschil ziet uitsluitend nog op de vraag of en zo ja, tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op een dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op eenmaal een dwangsom van € 532. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft, naar aanleiding van het Kerstarrest [1] , op 26 april 2022 verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen.
3.1.
Op 20 juli 2022 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld en hem verzocht om binnen 14 dagen alsnog een beslissing op zijn verzoeken te nemen.
3.2.
Op 7 augustus 2022 heeft belanghebbende beroepen ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering voor de onderhavige jaren.
3.3.
Op 25 augustus 2022 heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen (de afwijzingsbeschikkingen). Hij heeft daarbij geen dwangsombeschikkingen afgegeven.
3.4.
Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzingsbeschikkingen.

Overwegingen

Niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering
4. Ten aanzien van de door belanghebbende ingestelde beroepen in verband met het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken om ambtshalve verminderingen van de aanslagen overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Omdat de inspecteur in de beroepsfase alsnog heeft beslist op de verzoeken van belanghebbende, ontvalt het belang aan de door belanghebbende ingestelde beroepen in zoverre. De rechtbank verklaart de beroepen van belanghebbende, voor zover deze zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering voor de jaren 2019 en 2020, daarom niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat hij geen beroep wenst in te stellen tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering en zijn beroep zich nog uitsluitend richt op de dwangsom.
Recht op dwangsom?
4.2.
Belanghebbende meent dat hij recht heeft op een dwangsom omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen.
4.3.
In zijn verweerschrift erkent de inspecteur dat hij ten onrechte geen dwangsombeschikkingen heeft afgegeven. Hij concludeert dat belanghebbende per verzoek om ambtshalve vermindering, overeenkomstig de wettelijke regeling, recht heeft op een dwangsom van € 532. [2] In verband met samenhang tussen de procedures over de jaren 2019 en 2020 meent hij dat de dwangsom eenmaal verschuldigd is.
4.4.
Belanghebbende bestrijdt de hoogte van de dwangsom van € 532 niet, maar wel dat sprake is van samenhang. Hij stelt recht te hebben op € 532 bedrag per jaar waarvoor hij ambtshalve vermindering heeft gevraagd.
4.5.
Uit vaste jurisprudentie [3] volgt dat dat bij aanvragen of bezwaren die gelijktijdig zijn ingediend en inhoudelijk samenhangen, een redelijke toepassing van artikel 4:17 Awb met zich meebrengt dat het bestuursorgaan slechts één dwangsom is verschuldigd.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen gelijktijdig heeft gedaan en dat in de twee zaken dezelfde geschilpunten ter discussie staan. De motivering van de beroep is in beide zaken identiek en ingediend in één geschrift. Ten slotte zijn de zaken gezamenlijk behandeld op de zitting van 29 februari 2024. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van samenhang. De rechtbank zal belanghebbende daarom een dwangsom toekennen van € 532.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond voor zover deze zien op de dwangsom. De rechtbank kent aan belanghebbende een dwangsom toe van € 532. De beroepen zijn niet-ontvankelijk voor zover ze zien op het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve verminderingen voor de jaren 2019 en 2020.
5.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover deze zien op de beroepen niet tijdig beslissen op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2019 en IB/PVV 2020
- verklaart de beroepen van belanghebbende met betrekking tot het niet toekennen van de dwangsom gegrond;
- veroordeelt de inspecteur in het betalen van een dwangsom van € 532 aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 11 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
2.Artikel 4:17, tweede en derde lid Awb.
3.Zie onder andere HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1352.
4.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.