In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 12 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft de hoogte van de belastingrente die aan belanghebbende is opgelegd over het jaar 2020. De inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij een belastingrente van € 677 in rekening werd gebracht. Belanghebbende betwistte de hoogte van deze belastingrente en stelde dat deze berekend diende te worden over een periode van 163 dagen, wat zou resulteren in een bedrag van € 257. De inspecteur daarentegen stelde dat de belastingrente correct was berekend over een periode van 430 dagen, van 1 juli 2021 tot en met 10 september 2022, en dat de berekening in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen.
De rechtbank heeft de zaak op 13 maart 2024 behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door mr. drs. [inspecteur 2]. Belanghebbende en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de belastingrente op de juiste wijze heeft berekend en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is, ondanks de verwarring die is ontstaan door een eerdere e-mail van de inspecteur waarin een periode van 163 dagen werd genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingrente correct is vastgesteld en dat de uitspraak op bezwaar de relevante wetsartikelen juist weergeeft.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.