ECLI:NL:RBZWB:2024:2449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
23/2791
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van belastingrente door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 12 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft de hoogte van de belastingrente die aan belanghebbende is opgelegd over het jaar 2020. De inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij een belastingrente van € 677 in rekening werd gebracht. Belanghebbende betwistte de hoogte van deze belastingrente en stelde dat deze berekend diende te worden over een periode van 163 dagen, wat zou resulteren in een bedrag van € 257. De inspecteur daarentegen stelde dat de belastingrente correct was berekend over een periode van 430 dagen, van 1 juli 2021 tot en met 10 september 2022, en dat de berekening in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen.

De rechtbank heeft de zaak op 13 maart 2024 behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door mr. drs. [inspecteur 2]. Belanghebbende en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de belastingrente op de juiste wijze heeft berekend en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is, ondanks de verwarring die is ontstaan door een eerdere e-mail van de inspecteur waarin een periode van 163 dagen werd genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingrente correct is vastgesteld en dat de uitspraak op bezwaar de relevante wetsartikelen juist weergeeft.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde [naam] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 april 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.677, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 50.850 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 70.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 677 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking). Het beroep richt zich uitsluitend tegen de hoogte van de in rekening gebrachte belastingrente.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen mr. drs. [inspecteur 2] en [inspecteur 2] . Belanghebbende en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de belastingrente op een te hoog bedrag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de belastingrente op het juiste bedrag vastgesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 30 april 2022 de aangifte IB/PVV over het jaar 2020 ingediend (de aangifte). De aanslag is met dagtekening 20 januari 2023 overeenkomstig de aangifte opgelegd met een te betalen bedrag van € 14.177. Gelijktijdig met de aanslag heeft de inspecteur een beschikking belastingrente vastgesteld met een te betalen bedrag van € 677.

Motivering

Is de belastingrente op het juiste bedrag vastgesteld?
5. Belanghebbende stelt dat de inspecteur de belastingrente onjuist heeft berekend. Zij stelt dat de belastingrente dient te worden berekend over een periode van 163 dagen, waardoor de belastingrente uitkomt op een bedrag van € 257.
De inspecteur stelt dat de belastingrente is berekend over de periode van 1 juli 2021 tot en met 10 september 2022 overeenkomstig de wettelijke bepalingen.
5.1.
Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag of een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag, onderscheidenlijk die navorderingsaanslag, aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht. [1] De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag, onderscheidenlijk de navorderingsaanslag, invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting. [2] Ingeval de aanslag is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte. [3]
5.2.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende haar aangifte heeft ingediend op 30 april 2022 en dat de aanslag is op 20 januari 2023 overeenkomstig de ingediende aangifte is opgelegd naar een verschuldigd bedrag aan belasting van € 14.117. De verschuldigde belastingrente dient dan te worden berekend over de periode van 1 juli 2021 tot en met 10 september 2022 [4] (de periode), waarbij een volle maand in aanmerking wordt genomen als dertig kalenderdagen. [5] De periode kent 14 volle kalendermaanden plus 10 dagen, zodat de belastingrente verschuldigd is over 430 dagen. Het belastingrentepercentage bedraagt ten minste 4% [6] zodat de verschuldigde belastingrente uit de volgende berekening volgt:
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de belastingrente juist heeft berekend. Het beroep tegen de hoogte van de belastingrente is daarom ongegrond.
Is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd?
5.3.
Belanghebbende heeft ten slotte gesteld dat de motivering van de uitspraak op bezwaar onduidelijk is, omdat deze uitgaat van een periode van 163 dagen. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende verwijst naar een e-mail van de inspecteur van 6 maart 2023 – dus van voor de uitspraak op bezwaar - waarin voor zover van belang het volgende is vermeld:
“De belastingrente wordt berekend vanaf 1 juli 2021 tot na 19 weken na ontvangst van de aangifte, omdat er niet is afgeweken van de aangifte om de aanslag vast te stellen. Voor de berekening kent een maand 30 dagen. Vanaf 1 juli 2021 tot en met 10 september 2022 is een periode van in totaal 430 dagen. Belastingrente is berekend over het bedrag van de aanslag (€ 13.389,-) plus het bedrag van eerdere aanslagen (€788.-) is € 14.177.-
163/360 X 4% x € 14.177.- = € 677,- aan belastingrente.
De belastingrente is op de juiste manier over de juiste periode berekend.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de e-mail voldoende duidelijk volgt dat de belastingrente berekend wordt over een periode van in totaal 430 dagen. Dat de e-mail een periode noemt van 163 dagen is een kennelijke verschrijving zoals ook blijkt uit de toelichtende tekst van de e-mail. Nu de uitspraak op bezwaar in de verwijzing naar de relevante wetsartikelen op een juiste wijze de periode waarover belastingrente in rekening wordt gebracht weergeeft, is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier op 12 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 30fc, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Artikel 30fc, tweede lid, van de AWR.
3.Artikel 30fc, derde lid, van de AWR.
4.19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.
5.Artikel 31 Uitvoeringsregeling AWR.
6.Artikel 30hb AWR jo. artikel 1, onderdeel a, van het Besluit belasting en invorderingsrente (tekst 2021 en 2022).