Op 8 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, eigenaar van een woning in Hilvarenbeek, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een last onder bestuursdwang opgelegd door het college van burgemeester en wethouders. De last houdt in dat verzoeker verschillende maatregelen moet treffen om de woning, die in zeer slechte staat verkeert, veilig te maken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, met uitzondering van de verplichting om de woning enigszins wind- en waterdicht te maken en herstelmaatregelen aan de elektravoorzieningen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de woning een gevaar voor de gezondheid en veiligheid van verzoeker en omwonenden vormt, en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende stappen heeft ondernomen om de situatie te verbeteren en dat de handhaving in het algemeen belang is. De voorzieningenrechter heeft de begunstigingstermijn van het college van zes weken na verzending van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen deze termijn de nodige maatregelen kan treffen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de verplichting om de woning wind- en waterdicht te maken en herstelmaatregelen aan de elektravoorzieningen, maar het overige in stand gelaten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2024.