Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektrisch apparaat tijdens het rijden op 30 maart 2022 op de A17 te Standdaarbuiten. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, heeft namens hem het beroep bepleit.
De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat er geen staandehouding had plaatsgevonden. Hij stelde dat de verbalisant had moeten motiveren waarom er geen staandehouding mogelijk was, aangezien er twee verbalisanten ter plaatse waren. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, verweerde de beslissing van de officier van justitie en stelde dat uit het aanvullend proces-verbaal bleek dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was, omdat de controle door één verbalisant werd uitgevoerd.
De kantonrechter oordeelde dat uit de stukken in het dossier voldoende bleek dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, had plaatsgevonden. De rechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, omdat er geen mogelijkheid tot staandehouding was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.