In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 38 km per uur boven de toegestane snelheid op een autosnelweg buiten de bebouwde kom. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 12 maart 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, aanwezig, terwijl betrokkene zelf niet verscheen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had aangevoerd dat de overtreding waarschijnlijk een momentopname was en dat hij geen notoire snelheidsovertreder was. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en dat de boete terecht was opgelegd.
Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete met 25% te matigen vanwege deze schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de boete werd aangepast naar € 326,25 plus administratiekosten. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door griffier C.A. Lequin.