In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 2 mei 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld op de zitting van 12 maart 2024, waarbij de gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, niet aanwezig was. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter oordeelde dat niet vaststond dat de gedraging had plaatsgevonden, omdat uit het dossier niet bleek om welke voertuigcategorie het ging. Dit gebrek aan informatie leidde tot de conclusie dat de boete ten onrechte was opgelegd. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de opgelegde boete. Tevens werd bepaald dat het bedrag dat betrokkene als zekerheid had betaald, door de officier van justitie moest worden terugbetaald.
Daarnaast kende de kantonrechter een proceskostenvergoeding toe aan betrokkene, die werd berekend op basis van de verrichte werkzaamheden in de procedure. De totale proceskostenvergoeding kwam uit op € 686,75. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er was geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.