ECLI:NL:RBZWB:2024:2167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
BRE 22/5321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 3 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van de gemeente Breda behandeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 2 juni 2022 aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft de naheffingsaanslag niet tijdig betaald, wat leidde tot een aanmaning en een dwangbevel. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 8 september 2022 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de gemachtigde van de belanghebbende op 22 augustus 2022 opnieuw bezwaar gemaakt tegen de invorderingskosten, maar ook dit bezwaar is op 25 oktober 2022 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft op 5 januari 2024 de zaak behandeld, maar beide partijen waren niet aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd. In de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep stelt de rechtbank vast dat de invorderingsambtenaar de e-mail van de belanghebbende van 25 juli 2022 als bezwaarschrift heeft aangemerkt. De rechtbank volgt de stelling van de invorderingsambtenaar dat met de uitspraak op bezwaar van 8 september 2022 de behandeling van het bezwaar tegen de invorderingskosten is geëindigd. Hierdoor is het beroep tegen de tweede uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2022 niet ontvankelijk verklaard.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en doet uitspraak in deze zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5321
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gem. mr. N.G.A. Voorbach)
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Breda, de invorderingsambtenaar,

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 25 oktober 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op 2 juni 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.3.
Omdat belanghebbende de naheffingsaanslag niet tijdig heeft betaald, zijn op respectievelijk 4 juli 2022 en 20 juli 2022 een aanmaning en dwangbevel verstuurd naar belanghebbende.
1.4.
Belanghebbende is tegen deze invorderingskosten in bezwaar gegaan door op 25 juli 2022 per mail een bezwaarschrift in te dienen. Op 8 september 2022 is dit bezwaar ongegrond verklaard door de invorderingsambtenaar.
1.5.
Vervolgens is de gemachtigde van belanghebbende bij bezwaarschrift van 22 augustus 2022 nogmaals in bezwaar gegaan tegen de invorderingskosten. Op 25 oktober 2022 is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard door de invorderingsambtenaar.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Beide partijen waren hierbij niet aanwezig.
1.7.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of de kostenaanslag terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna licht de rechtbank toe hoe zij tot dit besluit is gekomen.

3.Feiten

3.1.
De heffingsambtenaar heeft op 2 juni 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat zij zonder betaling van parkeerbelasting geparkeerd stond op een locatie waar dit verplicht is. Tegen deze naheffingsaanslag is belanghebbende in bezwaar gegaan. De heffingsambtenaar heeft dit bezwaar op 5 augustus 2022 ongegrond verklaard.
3.2.
Omdat belanghebbende de naheffingsaanslag niet tijdig heeft betaald, zijn op respectievelijk 4 juli 2022 en 20 juli 2022 een aanmaning en een dwangbevel verstuurd naar belanghebbende.
3.3.
Bij e-mail van 25 juli 2022 heeft belanghebbende aangegeven het schandalig te vinden dat de naheffingsaanslag, ondanks het lopende bezwaar, betaald diende te worden. De invorderingsambtenaar heeft deze e-mail aangemerkt als bezwaarschrift tegen de invorderingskosten. Dit bezwaar is op 8 september 2022 ongegrond verklaard.
3.4.
Vervolgens is de gemachtigde van belanghebbende bij bezwaarschrift van 22 augustus 2022 nogmaals in bezwaar gegaan tegen de invorderingskosten. Op 25 oktober 2022 is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard door de invorderingsambtenaar.

4.Overwegingen

Vooraf: ontvankelijkheid
4.1.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep. De invorderingsambtenaar heeft de e-mail van belanghebbende van 25 juli 2022 aangemerkt als bezwaarschrift tegen de invorderingskosten. Op 8 september 2022 heeft de invorderingsambtenaar dit beroep ongegrond verklaard. Op 25 oktober 2022 heeft de invorderingsambtenaar het tweede bezwaarschrift tegen de kosten, ingediend door gemachtigde van belanghebbende en gedateerd op 22 augustus ongegrond verklaard. De invorderingsambtenaar stelt dat belanghebbende niet ontvankelijk is in haar beroep en verwijst naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [1] In deze uitspraak staat het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelen, meebrengt dat met het doen van uitspraak op bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. Dit betekent dat een nadere beslissing die de invorderingsambtenaar zonder tussenkomst van de rechter neemt niet aan te merken valt als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep kan worden ingesteld.
4.2.
De rechtbank volgt de invorderingsambtenaar in zijn stelling. In navolging van het in de vorige overweging genoemde arrest is de rechtbank van oordeel dat met het nemen van de uitspraak op bezwaar van 8 september 2022 de behandeling van het bezwaar tegen de invorderingskosten is geëindigd. Dit betekent dat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 25 oktober, die de tweede uitspraak op bezwaar over hetzelfde onderwerp betreft en zonder tussenkomst van de rechter is genomen, niet ontvankelijk dient te worden verklaard.

5.Conclusie en gevolgen

De rechtbank verklaard het beroep niet-ontvankelijk.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 3 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.