In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 3 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van de gemeente Breda behandeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 2 juni 2022 aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft de naheffingsaanslag niet tijdig betaald, wat leidde tot een aanmaning en een dwangbevel. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 8 september 2022 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de gemachtigde van de belanghebbende op 22 augustus 2022 opnieuw bezwaar gemaakt tegen de invorderingskosten, maar ook dit bezwaar is op 25 oktober 2022 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op 5 januari 2024 de zaak behandeld, maar beide partijen waren niet aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd. In de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep stelt de rechtbank vast dat de invorderingsambtenaar de e-mail van de belanghebbende van 25 juli 2022 als bezwaarschrift heeft aangemerkt. De rechtbank volgt de stelling van de invorderingsambtenaar dat met de uitspraak op bezwaar van 8 september 2022 de behandeling van het bezwaar tegen de invorderingskosten is geëindigd. Hierdoor is het beroep tegen de tweede uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2022 niet ontvankelijk verklaard.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en doet uitspraak in deze zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.