ECLI:NL:RBZWB:2024:2126

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/10642 tot en met 23/10646
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening betreffende naheffingsaanslagen parkeerbelasting

Op 3 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De belanghebbende, die een verzoek had ingediend met betrekking tot naheffingsaanslagen parkeerbelasting, was griffierecht verschuldigd van € 50,00. De griffier had de belanghebbende hierover geïnformeerd in een brief van 3 november 2023. De belanghebbende maakte bezwaar tegen de heffing van griffierecht en stelde zich op het standpunt dat hij betalingsonmacht had. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de benodigde gegevens over zijn inkomen en vermogen in te dienen, maar deze gegevens zijn niet overgelegd.

Op 8 januari 2024 heeft de rechtbank de belanghebbende geïnformeerd dat zijn beroep op betalingsonmacht was afgewezen, omdat hij geen bewijs had geleverd. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat het griffierecht niet was ontvangen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek op grond van artikel 8:82, derde lid, in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, zoals vermeld in artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummers: BRE 23/10642 tot en met 23/10646
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], uit [plaats], verzoeker,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda.

1.Motivering

Belanghebbende heeft een verzoek om voorlopige voorziening betreffende naheffingsaanslagen parkeerbelasting ingediend. Hiervoor is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 50,00 [1] . De griffier heeft, bij brief van 3 november 2023, belanghebbende daarover geïnformeerd.
Bij brief van 9 december 2023 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van de griffier van 3 november 2023. Hierin maakt belanghebbende bezwaar tegen de heffing van griffierecht. Bij brief van 14 december 2023 heeft de griffier laten weten dat voor een verzoek om voorlopige voorziening afzonderlijk griffierecht verschuldigd is. Ook heeft de griffier in deze brief opgenomen dat uit belanghebbendes brief wordt afgeleid dat hij zich beroept op betalingsonmacht. Vervolgens is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken het daartoe strekkende formulier en bijbehorende gegevens in te dienen.
Op 23 december 2023 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend bij de rechtbank.
Bij brief van 8 januari 2024 heeft de rechtbank belanghebbende geïnformeerd dat zijn beroep op betalingsonmacht is afgewezen, omdat hij geen gegevens over zijn inkomen en zijn vermogen heeft overgelegd. Op diezelfde datum is hem opnieuw een nota griffierecht toegezonden bij aangetekende brief.
Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is laatstgenoemde nota griffierecht niet afgehaald op de afhaallocatie van PostNL. Bij brief van 11 maart 2023 (verzonden per zowel aangetekende post als gewone post) is belanghebbende medegedeeld dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van deze brief betaald dient te zijn.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht niet is ontvangen. Het verzoek is daarom niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:82, derde lid, in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2.Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 3 april 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht