ECLI:NL:RBZWB:2024:2096
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 29 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 162.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 138.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 januari 2024, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat de uitnodiging voor de zitting op correcte wijze is verzonden en dat er geen reden is om de behandeling te heropenen.
De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde beoordeeld. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd, opgesteld door [taxateur 2], waarin de waarde van de woning was onderbouwd met vergelijkingen met referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. Hierdoor blijft de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.