ECLI:NL:RBZWB:2024:2061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10382621 \ CV EXPL 23-756 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit koopovereenkomst van 450 ton uien met procedurele en materiële geschilpunten

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de verkoop van 450 ton uien centraal. Eiseres, een maatschap die uien teelt en verkoopt, heeft gedaagde, een groothandel in groente, aangeklaagd voor betaling van € 25.000,00, vermeerderd met rente, wegens een geschil over de levering van de uien. De procedure begon met een tussenvonnis op 24 mei 2023 en een mondelinge behandeling op 27 september 2023. Eiseres stelde dat gedaagde de overeenkomst niet nakwam door de resterende uien niet af te nemen, terwijl gedaagde betwistte dat er een geldige overeenkomst was en voerde aan dat de dagvaarding nietig was omdat deze namens een niet-bestaande maatschap was ingesteld.

De kantonrechter verwierp het verweer van gedaagde over de nietigheid van de dagvaarding, omdat het gebrek in de dagvaarding gedaagde niet onredelijk in haar belangen had geschaad. De rechter oordeelde dat de overeenkomst tot stand was gekomen en dat gedaagde verplicht was de uien af te nemen. Gedaagde had echter de afname van de uien nagelaten en stelde dat de geleverde uien van slechte kwaliteit waren, wat door eiseres werd betwist. De rechter oordeelde dat gedaagde ten onrechte betaling van de helft van de factuur had ingehouden en dat de schade die eiseres had geleden door de tekortkoming van gedaagde € 19.736,50 bedroeg.

Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld tot betaling van € 25.000,00 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer 10382621 \ CV EXPL 23-756
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
de maatschap
[eiseres] mts.
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats]
eisende partij
hierna aangeduid als: eiseres
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Perfect Animal Holland B.V.
handelend onder de naam Perfect agri trade company
statutair gevestigd te Lewedorp en kantoorhoudende te Breda
gedaagde partij
hierna aangeduid als: gedaagde
gemachtigde: mr. K. van Overloop

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 mei 2023;
- de mondelinge behandeling van het geschil ter zitting van 27 september 2023, waarvan
door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Eiseres en gedaagde hebben op 24 oktober 2023 respectievelijk per brief en per
e-mail bericht dat nader overleg tussen hen niet tot een schikking heeft geleid. In aansluiting daarop hebben eisers gevraagd vonnis te wijzen.

2.Het geschil

2.1
In deze procedure staat de verkoop van een partij uien centraal. Eiseres teelt en
verkoopt uien. Gedaagde is een groothandel in (onder andere) groente. In 2022 heeft eiseres door tussenkomst van een commissionair uien aan gedaagde te koop aangeboden.
2.2
Eiseres vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over
€ 7.422,20, alsmede de wettelijke rente over € 17.577,80 vanaf de dag van dagvaarding en veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
2.3
Gedaagde heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de dagvaarding nietig wordt verklaard en/of de vorderingen van eiseres worden afgewezen dan wel gematigd, en eiseres wordt veroordeeld in de kosten van de procedure en de nakosten, beide vermeerderd met de wettelijke rente.
2.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Nietige dagvaarding / ontvankelijkheid eiseres
3.1
Gedaagde heeft als formeel verweer opgeworpen dat sprake is van een nietige dagvaarding aangezien de eis is ingesteld namens de niet bestaande maatschap ‘ [eiseres]
mts.’. Er bestaat wel een ‘ [maatschap] ’. De vennoten van die maatschap zijn genaamd [naam 1] en [naam 2] . Omdat niet duidelijk blijkt om welke leden van de maatschap het gaat en de maatschap zelf geen rechtspersoon is, moet dit ertoe leiden dat de dagvaarding nietig wordt verklaard, aldus gedaagde, die daarnaast de niet-ontvankelijk van eiseres bepleit omdat enkel aan natuurlijke -en rechtspersonen procesbevoegdheid toekomt.
3.2
Dit verweer wordt verworpen. Gedaagde heeft wel een punt waar zij een gebrek in de dagvaarding signaleert. Ingevolge artikel 45 lid 3, onder b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dienen in een dagvaarding onder meer de (correcte) naam van de eisende partij, en in geval van een natuurlijke persoon diens (volledige) voornamen, te worden vermeld. Gezien het door gedaagde overgelegde uittreksel uit het handelsregister lijkt de exploiterende deurwaarder te hebben verzaakt aangezien uit dat uittreksel volgt dat de vennoten [naam 1] en [naam 2] zich hebben verbonden in de [maatschap] . Doordat in de dagvaarding de naam van de maatschap, noch de voornamen van de eisende vennoten correct zijn vermeld is sprake van een gebrek dat dit exploot met nietigheid bedreigt. Geoordeeld wordt evenwel dat het betreffende gebrek gedaagde niet onredelijk in haar belangen heeft geschaad (artikel 122 lid 1 Rv). Uit haar overige, materiële verweer blijkt namelijk genoegzaam dat gedaagde bekend is met de vordering en de partij die haar in deze procedure tot betaling aanspreekt.
3.3
Om de laatstgenoemde reden zal evenmin de niet-ontvankelijkheid van eiseres worden uitgesproken. Juist is dat een maatschap als bedoeld in de artikelen 7A:1655 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen rechtspersoonlijkheid heeft en dientengevolge geen procesbevoegdheid toekomt, maar wanneer zoals hier het geval is, de gezamenlijke vennoten onder de naam van de maatschap op een voor derden duidelijk kenbare wijze aan het rechtsverkeer deelnemen, kan in de dagvaarding worden volstaan met de naam van de maatschap (vgl. Hoge Raad, 5 november 1976, LJN AB7103, NJ 1977/586 en Hoge Raad, 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, rov. 3.4.2). Ook hier geldt dat uit het verweer van gedaagde blijkt dat het haar voldoende duidelijk is door wie en in verband met welke transactie zij in deze procedure is betrokken.
Wat zijn partijen overeengekomen
3.4
De vordering van eiseres vloeit voort uit een met gedaagde gesloten overeenkomst. Wat partijen zijn overeengekomen is onderwerp van discussie tussen hen. Dit verwondert niet aangezien de communicatie aan beide zijden bepaald onduidelijk was. De overeenkomst is als volgt tot stand gekomen.
a. a) Namens eiseres heeft [naam 3] van commissionair AgriHandel.com B.V. (tevens handelend onder de naam Uienhandel.com) op 19 mei 2022 per WhatsApp aan [naam 4] van gedaagde een partij uien te koop aangeboden. [naam 3] schreef de voorwaarden van het aanbod in 4 korte berichten onmiddellijk na elkaar: “
Concreet in handen voor 13” – “
Bruto netto” – “
450 ton” – “
Uit de NOP”. Op de vraag/mededeling van [naam 4]
“+-12% tarra aanhouden in de partij” antwoordde [naam 3] “
Ja zoiets” (kantonrechter: tarra is het verschil tussen bruto- en nettogewicht; dat wat niet bruikbaar is).
b) Nog diezelfde dag appte [naam 4] terug: “
Hoi [naam 3] , zeg maar dat het door kan gaan. Mits de kwaliteit klopt . Maar ik kan er vanuit gaan dat dat goed is , uitgezonderd de tarra natuurlijk Ik ga morgenochtend een bevestiging sturen naar Polen
c) De volgende dag appte [naam 4] naar aanleiding van [naam 3] ’ mededeling dat hij het koopcontract zou opmaken: “
Zet wel in het contract dat de eerste paar auto’s geladen worden als trial. Dan doen de Poolse altijd als check dat het overeenkomt. Polen maakt eigenlijk nooit geen contracten.” En: “
Heb je al iedee voor de andere 350 ton . (…)
d) [naam 3] antwoordde: “
die 350 ton daar wacht hij nog even mee” en: “
wilt ons wel als eerste de kans geven” (kantonrechter: met ‘hij’ wordt bedoeld “de boer”, ofwel eiseres).
e) Uit de koopovereenkomst die [naam 3] op 23 mei 2022 ter ondertekening aan gedaagde zond volgt onder meer dat gedaagde ca. 450 ton zaaiuien tegen een prijs van € 13,00 exclusief btw per 100 kilo netto heeft gekocht. De uien werden op dat moment “
los in de schuur” bewaard. Ten aanzien van de levering was bepaald: “
Direct, in onderling overleg” en als een van de bijzonderheden van de transactie was vermeld: “
op kopers auto geleverd”.
f) In reactie daarop schreef [naam 4] op 24 mei 2022 aan [naam 3] :

Bedankt voor het sturen van het contract 2022-00254.
Ter aanvulling op het contract het volgende, de uien dienen droog op de auto geleverd worden. Als de uien onderin de box niet overeenstemming zijn met de uien gezien boven in de box, heeft de koper het recht om de partij te weigeren.
En verder:

Zoals nu overeen gekomen met Polen 8 autos laden en in overleg voor de andere 8 auto s, zoals gesproken kijken of het geen probleem is bij de landbouwer om een uitloop te hebben in juli, voorde uien is dit geen probleem, schot is niet aan de orde. Gemiddeld zal er 2 a 3 autos per week worden geladen.
3.5
Eiseres heeft een aan gedaagde gerichte factuur van 20 juni 2022 in het geding gebracht waaruit volgt dat op dat moment in totaal 104.760 kg uien was geleverd. Gedaagde heeft dit bevestigd in haar conclusie van antwoord, waarin zij stelde dat er op 25 mei 2022 en op 1 juni 2022 in totaal 4 vrachtauto’s zijn beladen. Met de 8 auto’s en later opnieuw 8 auto’s waarover [naam 4] op 24 mei 2022 schreef zouden dus zo’n 420.000 kg kunnen worden vervoerd. Waar [naam 4] bovendien in zijn reactie op de aan hem toegestuurde koopovereenkomst niet wees op het eerder door hem gemaakte voorbehoud betreffende een proeflevering (“trial”) van een eerste aantal auto’s wordt vastgesteld dat gedaagde niet slechts een proeflading of ruim één ton uien heeft gekocht, maar de gehele partij van 450 ton, en wel tegen een prijs van € 13,00 exclusief btw per 100 kg. Van een opschortende voorwaarde zoals bedoeld in artikel 6:22 BW, inhoudende dat de Poolse afnemer de eerste partij uien zou goedkeuren alvorens de overige 350 ton door gedaagde zouden worden gekocht blijkt niet uit de aanvullende voorwaarden die gedaagde in haar e-mail stelde. Overigens blijkt daaruit wel een ontbindende voorwaarde, inhoudende dat gedaagde de partij mocht weigeren wanneer de uien onder in de box afweken van de uien boven in de box, maar de vraag of aan die ontbindende voorwaarde wordt voldaan zou pas kunnen worden beantwoord wanneer de gehele partij van 450 ton is geleverd en niet slechts 100 ton. De overeenkomst betreft dan ook de koop van 450 ton uien.
3.6
Met betrekking tot de levering werden al evenzeer onduidelijke afspraken gemaakt. Uit de e-mail van gedaagde van 24 mei 2022 volgt dat een eerste deel van de partij ‘direct’ door 8 vrachtauto’s zou worden opgehaald. Verder volgt uit die e-mail dat met eiseres zou moeten worden besproken of zij ermee instemde dat het resterende deel van de partij later, door telkens 2 à 3 vrachtauto’s per week tot uiterlijk in juli 2022, werd opgehaald. Eiseres heeft deze voorwaarde stilzwijgend geaccepteerd, zo volgt althans uit haar dagvaarding (pag. 3) waar zij stelt dat na de aanvullende voorwaarden van gedaagde in de e-mail van
24 mei 2022, sprake is van een voltooide overeenkomst. Dit betekent dat eiseres niet zonder dat gedaagde daarmee instemde, op een later moment kon verlangen dat gedaagde de partij (veel) eerder dan eind juli 2022 geheel zou hebben opgehaald. Desondanks heeft eiseres dat wel gedaan.
Nieuwe / aanvullende voorwaarden
3.7
Terwijl de eerste twee vrachtwagens op 25 mei 2022 waren geladen vroeg [naam 3] op 31 mei 2022 aan [naam 4] om te overleggen over “
een plan (...) voor die boer”. Op 1 juni 2022 hebben beiden telefonisch overleg gehad en liet [naam 3] namens eiseres weten dat het laden veel te langzaam ging en dat de gehele partij binnen 3 weken moest zijn afgenomen. De volgende dag schreef [naam 4] in een e-mail dat dat niet ging lukken. Zijn afnemer was nog wel bereid om 2, of mogelijk 4 auto’s te laden en [naam 4] zou zijn best doen om het restant zo snel mogelijk weg te krijgen. In reactie daarop vroeg [naam 3] diezelfde dag aan [naam 4] om zoveel mogelijk vrachten te laden.
3.8
Zoals bij 3.6 hierboven werd overwogen kon eiseres niet eenzijdig de voorwaarden voor de aflevering wijzigen. Zij, althans [naam 3] namens haar, heeft dan ook terecht vrijwel onmiddellijk afgezien van haar eis om de gehele partij binnen 3 weken na 1 juni 2022 af te nemen en in plaats daarvan verzocht om zoveel mogelijk vrachtauto’s te laden.
3.9
Ook de in hetzelfde telefoongesprek tussen [naam 3] en [naam 4] op 1 juni 2022 kenbaar gemaakte eis van eiseres dat de partij uien eerst volledig zou moeten worden betaald alvorens verder geladen mocht worden heeft eiseres de volgende dag al laten varen. Deze voorwaarde heeft misschien bij gedaagde kwaad bloed gezet maar zij is vrijwel onmiddellijk ingetrokken. En nu gedaagde niet met die voorwaarde heeft ingestemd is de oorspronkelijke overeenkomst niet gewijzigd.
3.1
Geoordeeld wordt dat de voorwaarden die eiseres plotseling stelde maar ook vrijwel dadelijk weer introk niet van invloed zijn op hetgeen op 24 mei 2022 werd overeengekomen.
Overeenkomst niet ontbonden
3.11
Naar aanleiding van de hierboven vermelde eis om de hele partij uien direct te betalen schreef [naam 4] op 2 juni 2022 aan [naam 3] : “
Hier is de afnemer niet mee akkoord en accepteert dit ook niet. Hiermee zal dan ook tot zover er een overeenkomst zou zijn direct ontbonden en de landbouwer vrij is om te verkopen.” Anders dan gedaagde heeft betoogd (conclusie van antwoord, § 28 en 47) is naar het oordeel van de kantonrechter de overeenkomst door deze woorden niet rechtsgeldig ontbonden. Uit de mededeling van [naam 3] dat eiseres eerst volledige betaling verlangde alvorens zij de rest van de partij zou uitleveren, zou gedaagde hebben geconcludeerd dat eiseres haar leveringsverplichting niet meer ging nakomen. Daardoor zou eiseres direct in verzuim zijn, aldus gedaagde. Een ingebrekestelling is dan niet nodig. Echter, wanneer gedaagde werkelijk zou hebben geconcludeerd dat eiseres haar leveringsverplichtingen niet meer zou nakomen valt niet in te zien waarom [naam 4] zijn e-mail van 2 juni 2022 vervolgde met de mededeling dat de afnemer nog steeds bereid was om 2 of mogelijk 4 auto’s te laden en [naam 4] daarnaast toezegde dat hij zijn best ging doen voor een andere oplossing om de partij uien zo snel mogelijk weg te krijgen. Deze mededelingen hebben geen betekenis wanneer er vanuit wordt gegaan dat eiseres haar leveringsverplichting niet zou nakomen. Dat sprake was van verzuim aan de zijde van eiseres waardoor aan gedaagde de bevoegdheid toekwam om de overeenkomst te ontbinden, wordt daarom niet aanvaard.
3.12
De omstandigheid dat niet wordt aangenomen dat de overeenkomst op 1 of 2 juni 2022 rechtsgeldig werd ontbonden betekent dat de uitvoering daarvan overeenkomstig de eerder gemaakte afspraken diende plaats te vinden. Kort gezegd hielden die afspraken in dat gedaagde € 13,00 per 100 kg zou betalen en eiseres tot einde juli 2022 gelegenheid zou geven om met behulp van telkens 2 à 3 vrachtauto’s per week de uien op te halen. Gedaagde heeft op 10 juni 2022 per Whatsapp aan [naam 3] voorgesteld om het restant van de partij à
€ 9,75 (per 100 kg) af te nemen maar daarmee is eiseres niet akkoord gegaan. [naam 3] heeft dit op 11 juni 2022 per e-mail aan [naam 4] laten weten. Een nieuwe of gewijzigde overeenkomst is ook daardoor niet tot stand gekomen.
3.13
Intussen is gedaagde haar verbintenis uit de overeenkomst om gemiddeld 2 à 3 vrachtauto’s per week te laden niet verder nagekomen. Gedaagde wijst naar haar Poolse afnemer die zich zou hebben teruggetrokken uit onvrede over de plotselinge mededeling dat de koopprijs voor de hele partij ineens betaald moest worden. Uit het proces rondom de totstandkoming van de overeenkomst blijkt echter niet dat de Poolse afnemer partij zou worden, of is geworden bij de overeenkomst met eiseres, noch dat gedaagde bij het aangaan van de overeenkomst niet voor zichzelf optrad maar als tussenpersoon voor een derde partij. Het was dan ook aan gedaagde om er zorg voor te dragen dat het restant van de partij uien volgens de gemaakte afspraak bij eiseres werd opgehaald. Gedaagde heeft dat niet gedaan, ondanks de verzoeken van [naam 3] per e-mail van 11 en 13 juni 2022 om de uien zo snel mogelijk af te nemen en het gelijkluidende verzoek c.q. sommatie van eiseres per
e-mail van 17 juni 2022.
Non-conformiteit
3.14
In een e-mail van 14 juni 2022 aan eiseres stelde gedaagde plotseling dat de uien die met de eerste twee vrachtauto’s waren opgehaald van zeer slechte kwaliteit waren en ongeschikt om te verwerken. De lading was nat en de uien waren aangetast door fusarium en rot. Het percentage tarra (het onbruikbare deel) bedroeg 30%. De Poolse afnemer keurde ze af en wilde niet meer verder gaan met laden. Gedaagde schreef verder dat de overeenkomst per direct werd ontbonden.
3.15
Als bijlagen bij de e-mail van 14 juni 2022 van gedaagde waren enkele foto’s gevoegd waarop uien van slechte kwaliteit zijn afgebeeld. Eiseres heeft betwist dat de door haar geleverde uien niet aan de overeenkomst voldeden. Zij heeft er op gewezen dat voordat het eerste transport plaatsvond de partij werd gezien en beoordeeld door [naam 4] en een medewerker van de Poolse afnemer, in het bijzijn van [naam 3] (vgl. diens e-mail van 11 juni 2022). Overwogen wordt dat nu die inspectie klaarblijkelijk geen aanleiding gaf tot het stellen van vragen, het verbinden van nadere voorwaarden aan de overeenkomst of het verrichten van nader onderzoek, de enkele mededeling van gedaagde dat de inmiddels geleverde uien kwalitatief niet goed waren onvoldoende is om in rechte de juistheid van die mededeling aan te nemen. Daarbij kunnen ook de foto’s die gedaagde heeft overgelegd haar stelling niet ondersteunen aangezien niet kan worden vastgesteld dat de uien op die foto’s van eiseres afkomstig zijn. Nu gedaagde verder niets ter ondersteuning van haar stelling omtrent de (non-)conformiteit van de uien heeft bijgebracht, wordt die stelling als niet of althans onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Het aanbod van gedaagde aan het slot van haar conclusie van antwoord om bewijs van haar stellingen bij te brengen is te algemeen en niet in het bijzonder gericht op dit onderdeel van haar verweer zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Vaste rechtspraak is immers dat bewijslevering niet in aanmerking komt ten aanzien van onvoldoende onderbouwde stellingen.
3.16
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat gedaagde ten onrechte betaling van de helft van de factuur voor de geleverde uien heeft ingehouden. Zij zal die helft (€ 7.422,20) alsnog dienen te voldoen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente zoals door eiseres is gevorderd.
Overeenkomst wel ontbonden
3.17
Nadat op 1 juni 2022 in totaal 104.760 kg uien was geladen en verdere afname van de verkochte partij door gedaagde ondanks de hierboven vermelde sommatie uitbleef heeft eiseres in een brief van 4 juli 2022 aan gedaagde gemeld dat zij de overeenkomst heeft ontbonden en het resterende deel van de partij met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:90 BW heeft verkocht à 6 cent per kilo. Zij verzocht aan gedaagde om het verschil tussen de met haar overeengekomen prijs van 13 cent per kilo en de uiteindelijk verkregen 6 cent per kilo, omgerekend in totaal € 19.736,50, als schadevergoeding aan haar te betalen.
3.18
Gedaagde heeft aangevoerd dat eiseres de overeenkomst niet mocht ontbinden aangezien er geen directe afnameverplichting voor de volledige 450 ton uien bestond. Daarin wordt gedaagde niet gevolgd. Zoals ook zij heeft erkend was zij op grond van de overeenkomst verplicht om elke week een hoeveelheid uien gelijk aan de inhoud van 2 à 3 vrachtauto’s af te nemen. Daarmee was zij nalatig. In haar brief van 17 juni 2022 heeft eiseres gedaagde in gebreke gesteld. Voor zover die ingebrekestelling niet tot verzuim aan de zijde van gedaagde zou leiden geldt dat gedaagde in de hierboven reeds genoemde e-mail van 14 juni 2022 schreef dat zij de overeenkomst per direct ontbond. Daargelaten de vraag of gedaagde tot ontbinding van de overeenkomst bevoegd was is door die mededeling een situatie ontstaan zoals bedoeld in artikel 6:83 onder c BW waarin eiseres uit een mededeling van gedaagde kon afleiden dat gedaagde in de nakoming van de verbintenis zou tekortschieten, hetgeen tot gevolg had dat gedaagde zonder ingebrekestelling in verzuim kwam.
Schade
3.19
De ontbinding van de overeenkomst door eiseres bij brief van 4 juli 2022 resulteert op grond van artikel 6:277 BW in een verplichting van gedaagde om de als gevolg van haar tekortkoming, dat wil zeggen het niet meer nakomen van de overeenkomst, door eiseres geleden schade te vergoeden. Die schade bestaat in beginsel uit de overeengekomen prijs voor de resterende circa 350 ton uien. Eiseres heeft echter gesteld dat in verband met de afname van de kwaliteit van de uien en daarmee van de verkoopprijs, zij met inachtneming van artikel 6:90 BW de resterende uien heeft verkocht à € 6,00 per 100 kg. Haar schade is het verschil tussen de met gedaagde overeengekomen prijs en de prijs die zij uiteindelijk van een derde heeft ontvangen.
3.2
Gedaagde heeft met verwijzing naar artikel 6:101 BW betoogd dat een eventuele vergoedingsplicht niet voor de volledige schade kan gelden aangezien sprake is van eigen schuld aan de zijde van eiseres doordat zij plotseling de voorwaarden stelde dat de op dat moment resterende 350 ton uien direct moesten worden afgenomen en daarvoor een voorschot betaald moest worden. Daaraan gaat de kantonrechter voorbij. Hierboven werd al vastgesteld dat eiseres die voorwaarden vrijwel onmiddellijk weer introk en werd overwogen dat gedaagde heeft verzaakt er zorg voor te dragen dat het restant van de partij uien volgens de gemaakte afspraak bij eiseres werd opgehaald. Van eigen schuld van eiseres bij het ontstaan van de schade die behoort te leiden tot een vermindering van gedaagdes vergoedingsplicht is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
3.21
Verder heeft gedaagde aangevoerd dat eiseres niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan. Gedaagde heeft eerder aangeboden om te proberen de uien voor € 10,75 (per 100 kg) aan een mogelijke geïnteresseerde te verkopen. In dat geval zou de schade niet meer dan € 7.753,63 bedragen, aldus de berekening van gedaagde. De kantonrechter stelt vast dat [naam 4] dit aanbod heeft gedaan in zijn e-mail van 11 juni 2022 aan [naam 3] , nadat hij eerder een prijs van € 9,75 had voorgesteld. In reactie op dit tweede voorstel heeft [naam 3] per
e-mail van 13 juni 2022 laten weten dat eiseres gedaagde aan de koopovereenkomst hield. Daarmee heeft eiseres ook dat tweede aanbod van gedaagde afgewezen. Op 13 juni 2022 was er naar het oordeel van de kantonrechter geen enkele reden voor eiseres om op het aanbod (het gewijzigde voorstel) van gedaagde in te gaan. Op die dag was immers de op
24 mei 2022 tot stand gekomen overeenkomst nog niet ontbonden, zoals volgt uit hetgeen bij 3.11 hierboven werd overwogen. Ook gedaagde leek toen nog niet uit te gaan van een ontbinding, getuige de e-mail die [naam 4] eerst op 14 juni 2022 aan eiseres verstuurde en waarin hij schreef dat de overeenkomst werd ontbonden.
In haar conclusie van antwoord heeft gedaagde tevens betoogd dat de uien voor een hoger bedrag verkocht hadden kunnen worden, namelijk € 16,00 per 100 kg. Dit komt de kantonrechter onaannemelijk voor. Indien de gele uien die volgens gedaagde op 16 juni 2022 tegen dat bedrag op de veiling werden verhandeld van dezelfde soort en kwaliteit waren als de door gedaagde van eiseres gekochte zaaiuien, dan valt niet goed te begrijpen dat gedaagde voorstelde om de resterende uien van eiseres tegen slechts € 10,75 per 100 kg aan een derde aan te bieden. Gedaagde had er dan zelfs een (aanmerkelijk) hogere prijs dan € 13,00 per 100 kg voor kunnen ontvangen.
3.22
Eiseres heeft een credit-factuur d.d. 1 augustus 2022 in het geding gebracht waaruit volgt dat zij aan een derde in totaal 281.950 kg uien heeft verkocht à € 0,06 per kilo, exclusief btw. Die transactie bracht € 16.917,00 op. Voor dezelfde hoeveelheid uien zou eiseres op grond van de overeenkomst met gedaagde (281.950 x € 0,13 =) € 36.653,50 hebben ontvangen. Het verschil van € 19.736,50 is dan ook haar schade, aldus eiseres.
Ter zitting heeft [naam 1] van eiseres onweersproken verklaard dat eiseres geen andere uien op voorraad had, zodat moet worden aangenomen dat het om dezelfde partij uien gaat. [naam 4] heeft ter zitting nog verklaard dat hij ten tijde van de verkoop van deze partij aan de betreffende derde daarvoor € 0,10 per kg had kunnen vragen. Eiseres heeft dit weersproken, stellende dat op het moment van verkoop de marktprijzen fors gezakt waren. Vastgesteld wordt dat gedaagde ondanks het reeds eerder door haar ingenomen standpunt omtrent de marktprijzen geen andere stukken in het geding heeft gebracht dan een overzicht van enkele in april en juni 2022 op de veiling tot stand gekomen prijzen. De door [naam 4] genoemde prijs van € 0,10 per kg is daarmee niet onderbouwd. Gezien de betwisting door eiseres dat die prijs op dat moment een reële prijs was wordt aan de stelling van [naam 4] c.q. eiseres, voorbijgegaan.
3.23
Geconcludeerd wordt dat de schade die eiseres heeft geleden doordat gedaagde de verbintenissen uit de overeenkomst niet is nagekomen € 19.736,50 bedraagt.
Slot
3.24
Uit hetgeen hierboven werd overwogen vloeit voort dat gedaagde in beginsel aan eiseres verschuldigd is geworden het restant van de factuur betreffende de geleverde uien
(€ 7.422,20), alsmede de door eiseres geleden schade (€ 19.736,50). De som van beide bedragen heeft eiseres beperkt tot € 25.000,00. Van het meerdere heeft zij afstand gedaan. Gedaagde zal dan ook hierna worden veroordeeld om dat bedrag aan eiseres te voldoen. Tevens zal zij de gevorderde rente aan eiseres moeten voldoen.
Proceskosten
3.25
Gedaagde is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van eiseres als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
131,85
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
Totaal
2.601,85

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 17.577,80 en met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 7.422,20, in beide gevallen te berekenen vanaf 1 maart 2023 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot dit vonnis vastgesteld op € 2.601,85;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.