4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-130503-22:
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangeefster in april en mei 2022 van de e-mailadressen van verdachte, te weten [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] , vele e-mailberichten heeft ontvangen. In diverse e-mailberichten werden bedreigingen geuit. Ook werd er in april en mei 2022 veelvuldig vanaf de telefoon van verdachte gebeld naar nummers van aangeefster.
Verdachte heeft verklaard in die periode inderdaad te hebben gebeld met aangeefster, maar kan zich niet voorstellen dat het zo vaak is geweest. Hij heeft ter zitting bekend dat hij wel de in het dossier aanwezige berichten per telefoon van 13 mei 2022 tot 22 mei 2022 (dossierpagina 130 e.v.) aan aangeefster heeft gestuurd. Hij heeft ontkend dat hij aangeefster via e-mail heeft benaderd en heeft verklaard dat aangeefster de inlogcodes van zijn e-mailadressen kende en dat zij wellicht zelf al die berichten heeft verstuurd aan zichzelf om hem zwart te maken.
Alternatief scenario?
De rechtbank zal, gelet op deze verklaring van verdachte, nader ingaan op dit door verdachte geschetste alternatieve scenario dat het aangeefster zelf is geweest die de e-mailberichten heeft verstuurd. De rechtbank acht het alternatief scenario niet aannemelijk geworden, waarbij de rechtbank mede in ogenschouw neemt dat verdachte de mogelijkheid had dit verweer nader te onderbouwen en dit heeft nagelaten. Zo had hij aangeefster bij de rechter-commissaris kunnen laten horen of technisch onderzoek kunnen laten doen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte per telefoon op 13 tot en met 22 mei 2022 diverse berichten aan aangeefster heeft gestuurd waarin evenals in de e-mailberichten
soortgelijke dreigende en dwingende tekstenzijn gestuurd. De rechtbank concludeert dat hiermee des te meer duidelijk is dat de berichten door verdachte zelf aan aangeefster zijn gestuurd.
De tenlastegelegde periode bij feit 1
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde periode dient
te worden beperkt van 17 mei 2022 tot en met 23 mei 2022. Op 17 mei 2022 heeft aangeefster verdachte geblokkeerd op haar telefoon en op 17 mei 2022 heeft een stopgesprek met de politie plaatsgevonden. Vanaf dat moment wist verdachte dat het contact zoeken via de telefoon of e-mail niet langer wenselijk was.
Welke tenlastegelegde handelingen kunnen worden bewezen?
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf 17 mei tot 23 mei 2022 134 e-mails heeft gestuurd aan aangeefster waarin bedreigingen, zoals onder feit 2 zijn tenlastegelegd, zijn geuit. Hij heeft haar volgens de bellijst achter het proces-verbaal op pagina 204 vanaf 17 mei 2022 tot en met 23 mei 2022 1885 keer gebeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte e-mails heeft gestuurd aan de school van de dochter van aangeefster. Deze e-mails met belastende inhoud over aangeefster, onder meer naaktfoto’s, zijn verstuurd met een emailadres [e-mailadres 3] . Er is geen direct verband in het dossier tussen dit emailadres en verdachte. Weliswaar zijn er op de telefoon van verdachte thumbnails gevonden van de foto’s die bij de mail naar school als bijlage waren bijgevoegd, maar thumbnails kunnen een verschillende oorsprong hebben, zoals het internet. Het is onduidelijk waar deze thumbnails vandaan komen. Om daarover duidelijkheid te krijgen, had nader onderzoek gedaan moeten worden, wat nu in het dossier ontbreekt. Daarom zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging bij feit 1 partieel worden vrijgesproken.
Feit 1:
Levert dit handelen stalking op?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de door verdachte gepleegde gedragingen te kwalificeren zijn als belaging/stalking.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Zoals hiervoor is overwogen, heeft verdachte veelvuldig in de periode van 17 mei 2022 tot 23 mei 2022 gebeld en ge-e-maild. Verdachte deed dit in een periode nadat de relatie tussen hem en aangeefster was verbroken en hem door aangeefster en zelfs door de politie duidelijk was gemaakt dat hij geen contact meer met aangeefster moest zoeken. Desondanks bleef hij op verschillende manieren contact zoeken. Hij belde in een week 1885 keren en stuurde 134 e-mails. Dit is enorm veel. Dit maakt dat de aard en intensiteit van de gedragingen en de invloed op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster zodanig zijn dat sprake is van stelselmatige belaging.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode van 17 mei 2022 tot 23 mei 2022 aan stalking/belaging schuldig heeft gemaakt.
Feit 2 en 3:
Nu, gelet op het voorgaande, vaststaat dat verdachte de e-mailberichten aan aangeefster heeft gestuurd, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de daarin geuite bedreigingen volgens de tenlastelegging aan het adres van aangeefster heeft gestuurd, waarbij (feit 3) ook de ouders van aangeefster indirect via aangeefster zijn bedreigd.
Wel zal de rechtbank verdachte vrijspreken van bedreiging voor de in de tenlastelegging van feit 2 opgenomen bewoordingen: “ Jij maakt mij dood of ik maak jou ouders af”, omdat dit geen bedreiging jegens aangeefster is geweest.
Parketnummer 05-126715-20:
Feit 1:
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de tenlastegelegde diefstal met geweld.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier staat vast dat verdachte zijn auto een Nissan Qashqai, voorzien van het [kenteken] aan [bedrijf] had verkocht en middels een terugleenovereenkomst in de auto kon blijven rijden tegen een vergoeding. Verdachte had echter die vergoeding niet betaald. [bedrijf] had per e-mail van 14 februari 2020, om 21.18 uur, aan verdachte laten weten dat de auto vanwege in gebreke blijven van verdachte was opgehaald. Verdachte is vervolgens met drie andere personen de volgende dag de auto op gaan halen en heeft deze zonder toestemming van [bedrijf] meegenomen. Verdachte heeft gesteld dat hij ervan uitging dat de auto van hem was en dat hij dus niet het
oogmerkhad om de diefstal te plegen.
Dat er geen oogmerk was voor diefstal, volgt de rechtbank niet. Op grond van de terugleenovereenkomst moest verdachte weten dat hij zijn auto had verkocht aan [bedrijf] en dat hij een maandelijkse vergoeding verschuldigd was om de auto te blijven rijden. Hij had deze vergoeding meermalen niet betaald. Nu verdachte vervolgens zonder toestemming van [bedrijf] de auto heeft meegenomen en daarmee de feitelijke heerschappij over de auto had, is de diefstal van de auto wettig en overtuigend bewezen.
Het met de bijl vernielen van de ruit nadat de auto al weg was, kan worden gekwalificeerd als diefstal gevolgd van geweld. Dat verdachte niet zelf de bijl vasthad en daarom niet als medepleger van het geweld kan worden gezien, zoals de verdediging heeft gesteld, volgt de rechtbank niet nu verdachte wel moet hebben gezien dat zijn medeverdachte de bijl uit de auto meenam. Immers, op de beelden is duidelijk te zien dat een medeverdachte met een bijl rondliep. Verdachte is met een overwicht van drie andere personen naar [bedrijf] gegaan, waarvan een persoon zichtbaar een bijl bij zich droeg en heeft daarmee een zeer bewuste en nauwe samenwerking gehad op de diefstal maar ook op het gepleegde geweld. Hij heeft zijn medeverdachte, die de bijl mee had genomen, er ook niet van weerhouden de vernieling te plegen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen van de diefstal met geweld.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van onderhavig feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de politierechter dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 12 maart 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 4] , mede namens [slachtoffer 5] , opgenomen op dossierpagina
35 en 36 van het eindproces-verbaal met nummer PLO600-2020079385 van de politie eenheid Oost-Nederland;