ECLI:NL:RBZWB:2024:1985

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
BRE 23/3573
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot een uitdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 beoordeeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.832 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 48.500. Tevens was er een belastingrentebeschikking van € 2.561 opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een uitdeling, wat betekent dat de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking vernietigd moeten worden. De rechtbank concludeert dat er een nieuw feit is, maar dat dit niet leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak gelijktijdig behandeld met een andere zaak (BRE 23/3572) en komt tot de conclusie dat beide zaken samenhangend zijn.

De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden, evenals een proceskostenvergoeding van € 880,90. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3573

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.832 (tevens premie-inkomen) en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 48.500 (de navorderingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 2.561 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met het beroep van [naam 2] (zaaknummer BRE 23/3572) op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] , de gemachtigde en [naam 3] . Namens de inspecteur zijn verschenen mr. drs. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] RT.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag terecht en niet te hoog is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of sprake is van een uitdeling. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, beoordeelt de rechtbank tevens of voor de vaststelling van de omvang van de uitdeling de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. [1] De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Tussen partijen is niet langer in geschil dat sprake is van een nieuw feit en de inspecteur dus een navorderingsaanslag kon opleggen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een uitdeling. De navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking dienen daarom vernietigd te worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is gehuwd met [naam 2] (de partner). Tot 1 september 2015 hadden belanghebbende en de partner de volle eigendom van de woning aan de [adres] te [plaats 2] (de woning).
4.1.
De partner is enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 1] (de vennootschap) die op haar beurt aandelen bezit in [B.V. 2] (de werkmaatschappij).
4.2.
Tot de stukken van het geding behoort een e-mailbericht van JAAP.NL aan de partner van 13 augustus 2015. Hierin bevestigt JAAP.NL de bestelling van de partner van producten samenhangend met de verkoop van een woning. Daarnaast behoort tot de stukken van het geding een uitdraai van de website JAAP.NL, waarbij onder ‘Mijn advertenties’ staat:
“Je advertenties: 1 van 1
[adres]
[postcode] , [plaats 2]
€ 849.000
Plaatsing op JAAP.NL tot 17-08-2016”
4.3.
Met terugwerkende kracht naar 1 september 2015 is de economische eigendom van de woning geleverd aan de vennootschap. De vennootschap heeft de woning verhuurd aan de werkmaatschappij.
4.4.
De woning is in opdracht van de partner op 25 mei 2016 getaxeerd door [makelaar 1] op een waarde van € 768.000 (het taxatierapport).
4.5.
Op 16 maart 2017 is de juridische eigendom van de woning bij akte van levering geleverd aan de vennootschap. De koopsom bedroeg € 768.000. De koopsom is betaald middels verrekening in rekening-courant met de partner.
4.6.
Op 11 oktober 2018 heeft de partner door [makelaar 2] een waardebepaling laten doen waarin staat dat de marktwaarde vrij van huur en gebruik bij een onderhandse verkoop gesteld wordt op minimaal € 680.000 en dat een vraagprijs van € 699.000 wordt geadviseerd.
4.7.
Op 1 januari 2019 is de verhuur aan de werkmaatschappij beëindigd.
4.8.
Op 29 maart 2019 zijn de dochter van belanghebbende en de schoonzoon ingeschreven op het adres van de woning. Van 13 maart 2019 tot 13 september 2019 zijn onderhoudswerkzaamheden verricht aan de woning.
4.9.
Op 20 september 2019 is de woning geleverd aan de dochter en de schoonzoon voor een bedrag van € 680.000. Deze waarde is in overeenstemming met de waarde in het economische verkeer.
4.10.
Naar aanleiding van de verkoop van de woning aan de dochter en de schoonzoon van belanghebbende heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar onder meer de verkoopwaarde van de woning in 2015. De rijkstaxateur heeft daarbij het taxatierapport van [makelaar 1] beoordeeld en geconcludeerd dat de waarde van de woning per waardepeildatum 1 september 2015 niet € 768.000, maar € 671.000 bedroeg.
4.11.
De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende en de partner navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 opgelegd. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een uitdeling van de vennootschap aan de partner van € 97.000 waarvan 50% bij belanghebbende en 50% bij de partner als voordeel uit aanmerkelijk belang is aangemerkt.

Motivering

5. Bij uitspraak van 21 maart 2024 in zaaknummer 23/3572 (ECLI:NL:2024:1913) heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een uitdeling aan de partner. Omdat belanghebbende en de partner voor wat betreft de uitdeling in dezelfde positie verkeren brengt dit mee dat de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking vernietigd dienen te worden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 en de belastingrentebeschikking.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Aangezien in de bezwaarfase niet is verzocht om een kostenvergoeding, zal de rechtbank alleen een vergoeding toekennen voor de beroepsfase. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de onderhavige zaak en de zaak met zaaknummer BRE 23/3572 samenhangende zaken.
6.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat aanleiding bestaat om de inspecteur te veroordelen in de werkelijke kosten van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur in verregaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel sprake is van ‘tegen beter weten in’ handelen. Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijke proceskosten.
6.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De partner heeft vergoeding van zijn reiskosten verzocht van € 11,80. De rechtbank zal aan dit verzoek tegemoet komen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.761,80. De rechtbank zal in beide samenhangende zaken de helft van de totale vergoeding toekennen. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt voor belanghebbende derhalve € 880,90.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 880,90 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzitter, mr. drs. M.H. van Schaik en mr. drs. M.M. de Werd, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 21 maart 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.