In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. Het beroep betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2018, met een bijbehorende boete. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de belanghebbende het verschuldigde griffierecht van € 50,- niet heeft betaald. De rechtbank wijst erop dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar is, en dat de belanghebbende geen goede reden heeft gegeven voor het verzuim.
De griffier heeft de belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met een termijn van vier weken. Ondanks deze waarschuwingen heeft de belanghebbende het griffierecht niet op tijd voldaan. De rechtbank concludeert dat het beroep niet inhoudelijk kan worden beoordeeld en dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.