ECLI:NL:RBZWB:2024:1909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_8989
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van bijzondere bijstand voor huur en servicekosten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de eerste huur en servicekosten van zijn nieuwe woning. Eiser, een alleenstaande man van 58 jaar, ontvangt sinds 3 juli 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft op 14 maart 2023 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eerste maand huur en servicekosten van zijn nieuwe woning, maar het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze aanvraag afgewezen op 16 maart 2023, met de motivering dat de verhuizing slechts wenselijk en niet noodzakelijk was. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 29 juni 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 behandeld, waarbij mr. A. Darrazi namens eiser en mr. A.D.M. Rombouts namens het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn verhuizing noodzakelijk was, ondanks zijn stelling dat zijn astma een rustige en hygiënische woonomgeving vereiste. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende objectieve gegevens heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de verhuizing geen noodzakelijke verhuizing was, maar een wenselijke verhuizing, en dat het college niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de woon- en gezondheidssituatie van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, en is openbaar gemaakt op 20 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/8989

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Darrazi),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college
(gemachtigde: mr. A.D.M. Rombouts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de eerste huur en servicekosten van zijn nieuwe woning.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 16 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen mr. Darrazi namens eiser en mr. Rombouts namens het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten
2. Eiser is een alleenstaande man van 58 jaar. Hij ontvangt sinds 3 juli 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van 70%.
3. Eiser woonde sinds 1 februari 2019 aan de [adres 1] in [plaats] . Op 20 maart 2023 heeft eiser een huurcontract met WonenBreburg getekend voor een nieuwe woning aan de [adres 2] in [plaats] . Diezelfde dag heeft hij voor huur en servicekosten een bedrag van € 1.184,87 overgemaakt naar WonenBreburg.
4. Op 14 maart 2023 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd bij het college voor de eerste maand huur en servicekosten van zijn nieuwe woning.
5. Met het besluit van 16 maart 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen omdat de verhuizing volgens het college slechts wenselijk en niet noodzakelijk is, zodat de kosten ook niet noodzakelijk zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
6. Op 20 juni 2023 heeft in verband met de bezwaarprocedure een hoorzitting plaatsgevonden.
7. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
10. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
11. Eiser stelt dat gelet op zijn leeftijd en medische achtergrond wel degelijk sprake is van een noodzakelijke verhuizing. Vanwege zijn astma is het voor eiser noodzakelijk dat hij verblijft in een rustige, hygiënische omgeving die goed geventileerd kan worden. In zijn vorige woning was daar volgens eiser geen sprake van. Zijn huisgenoten rookten, maakten lawaai en hielden de woning niet schoon.
12. Volgens eiser heeft het college onvoldoende onderzoek gedaan naar de relevante feiten en af te wegen belangen, zodat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hij wijst er daarbij op dat geen huisbezoek heeft plaatsgevonden en dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van een niet hygiënische omgeving voor de gezondheid van eiser. Daarnaast is volgens eiser sprake van strijd met het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb).
Standpunt college
13. Het college handhaaft zijn standpunt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd voortvloeien uit een wenselijke verhuizing, zodat de kosten niet noodzakelijk zijn. Het college stelt dat het een zorgvuldig besluit heeft genomen, waarbij alle belangen zijn afgewogen en dat hij het besluit voldoende heeft gemotiveerd.
Bijzondere bijstand
14. Volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Pas dan, dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
15. Kosten van eerste huur en servicekosten voor een woning behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit algemene bijstand en aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [2]
16. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser kosten heeft gemaakt voor de eerste huur en servicekosten van zijn nieuwe huurwoning. Tussen partijen is enkel in geschil of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
Noodzakelijke kosten?
17. De rechtbank overweegt dat het in het geval van een aanvraag op de weg van de aanvrager ligt om de benodigde informatie voor de beoordeling van die aanvraag over te leggen. Eiser dient op grond van artikel 35 van de Participatiewet de noodzaak van de verhuizing dus aan te tonen. Met het college is de rechtbank van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd die de noodzaak van de verhuizing aannemelijk maken. De enkele stelling dat zijn voormalige huisgenoten lawaai maakten en dat de vorige woning onhygiënisch en niet goed te ventileren was, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft niet met (medische) stukken aannemelijk gemaakt dat de woonsituatie gelet op zijn astma zodanig onhoudbaar was dat een verhuizing noodzakelijk was. [3] Uit het overgelegde medicatieoverzicht kan dat niet worden afgeleid.
Daarbij blijkt uit de verklaring van eiser dat hij al langere tijd niet tevreden was met zijn woonsituatie. Van een onvoorziene verhuizing was dus geen sprake. Eiser is uit vrije wil verhuisd en had voor de kosten van deze verhuizing dan ook geld kunnen reserveren. Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de verhuizing van eiser naar zijn huidige woning geen noodzakelijke verhuizing was, maar een wenselijke verhuizing.
18. Nu eiser zijn stelling dat sprake is van een noodzakelijke verhuizing niet heeft onderbouwd, was het in dit geval niet aan het college om nader onderzoek te doen naar de woon- en gezondheidssituatie van eiser. Gelet hierop is van een schending van de door eiser genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 35 van de Participatiewet bestaat recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

Voetnoten

1.CRvB 5 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9402.
2.CRvB 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2813 en CRvB 27 juni 2017, ECLI:NL:2017:2332.
3.CRvB 14 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:539.